ECLI:NL:CRVB:2019:3767

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2019
Publicatiedatum
27 november 2019
Zaaknummer
17/7767 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op ziekengeld en geschiktheid voor arbeid na ziekmelding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die zich op 2 september 2013 ziek meldde met psychische klachten, had eerder geen recht meer op ziekengeld vastgesteld door het Uwv, omdat zij meer dan 65% van haar loon kon verdienen in andere functies. De rechtbank had in twee eerdere uitspraken het beroep van appellante tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard. Appellante stelde dat zij meer beperkingen had dan door het Uwv werd aangenomen en dat haar medische informatie onvoldoende was meegewogen. De Raad oordeelde dat de gronden van appellante in hoger beroep een herhaling waren van eerdere argumenten en dat deze al voldoende gemotiveerd waren besproken door de rechtbank. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellante geschikt was voor verschillende functies en geen recht had op ziekengeld. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststelling van geschiktheid voor arbeid en de rol van de verzekeringsartsen in dit proces.

Uitspraak

17.7767 ZW, 19/746 ZW

Datum uitspraak: 27 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 november 2017, 17/4911 (aangevallen uitspraak 1) en 10 januari 2019, 18/6214 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. van Os, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
De zaken zijn gevoegd behandeld ter zitting op 16 oktober 2019. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als callcentermedewerker. Op 2 september 2013 heeft zij zich voor dit werk ziek gemeld met psychische klachten.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 29 augustus 2014 vastgesteld dat appellante per
2 oktober 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar arbeid als callcentermedewerker, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies. Tijdens de bezwaarprocedure heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat appellante geschikt is voor de functies bestucker, inpakster koekjes, productiemedewerker cleanroom en printmonteur. Appellante kan op basis van deze functies nog steeds meer dan 65% verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.3.
Het Uwv heeft appellante per 1 oktober 2014 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Appellante heeft zich op 16 juni 2015 ziek gemeld vanwege een toename van psychische klachten. Vanaf 15 september 2015 heeft appellante daarom recht op ziekengeld. In verband met deze ziekmelding heeft appellante op 21 februari 2017 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante per 23 februari 2017 geschikt geacht voor één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies, namelijk de functie van inpakster koekjes. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 21 februari 2017 vastgesteld dat appellante per 23 februari 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 22 mei 2017 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 1 ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 mei 2017 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante vanaf 23 februari 2017 geschikt geacht voor één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies, namelijk de functie van bestucker.
1.4.
Appellante heeft zich op 4 december 2017 opnieuw ziek gemeld. In verband hiermee heeft zij op 15 januari 2018 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft geconcludeerd dat de belastbaarheid van appellante niet anders is dan bij de eerdere medische beoordeling. Hiermee is appellante geschikt voor één van de eerder geselecteerde functies, zoals administratief medewerker. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 16 februari 2018 vastgesteld dat appellante per 4 december 2017 volgens de Ziektewet (ZW) arbeidsgeschikt is voor haar eigen werk. Daarom bestaat er geen recht op ziekengeld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 16 augustus 2018 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 2 ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 augustus 2018 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante vanaf 4 december 2017 geschikt geacht voor één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies, namelijk de functie van bestucker.
2.1.
De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak 1 het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsartsen voldoende hebben gemotiveerd waarom zij van mening zijn dat appellante geschikt is om haar arbeid te verrichten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsartsen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de brief van psychiater E.G.M. van der Wielen door appellante al eerder is overgelegd en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is meegewogen bij de beoordeling. Ten aanzien van de in deze brief vermelde GAF-score heeft de rechtbank overwogen dat de GAF-score volgens vaste rechtspraak niet bedoeld is om beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren vast te leggen. Op de brief van reumatoloog
H.A. Martens is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 25 augustus 2017 gereageerd en de rechtbank heeft geen reden gezien aan het standpunt van deze verzekeringsarts te twijfelen. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat voor de ZW niet zozeer de diagnoses van belang zijn, maar de objectief vast te stellen beperkingen die voortvloeien uit een ziekte of gebrek.
2.2.
De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak 2 het beroep van appellante tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante er niet in is geslaagd om, bijvoorbeeld met medische informatie, te onderbouwen dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met haar fysieke en psychische klachten. De stellingen van appellante dat zij volledig arbeidsongeschikt is en op de arbeidsmarkt geen kans van slagen heeft, worden door de rechtbank niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom appellante de functie van bestucker kan verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij gesteld dat de door appellante genoemde persoonlijke omstandigheden geen belemmering vormen voor het uitoefenen van deze functie. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
3.1.
In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken heeft appellante aangevoerd dat zij meer beperkingen heeft dan door het Uwv wordt aangenomen. Appellante meent dat de door haar aangedragen medische informatie in onvoldoende mate is meegewogen bij de beoordeling. De optelsom van haar klachten leidt tot dusdanige beperkingen dat zij niet op de arbeidsmarkt kan functioneren.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraken bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep aanvoert, vormen een herhaling van wat in bezwaar en beroep is aangevoerd. Die gronden zijn door de rechtbank volledig en voldoende gemotiveerd besproken. De Raad onderschrijft de overwegingen en het oordeel van de rechtbank volledig en maakt deze tot de zijne.
4.3.
Uit de overwegingen 4.1 en 4.2 volgt dat de hoger beroepen niet slagen en de aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2019.
(getekend) S. Wijna
(getekend) C.I. Heijkoop