Uitspraak
19.1751 PW
5 maart 2019, 18/5637 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 maart 2019, waarin het beroep tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond werd verklaard. De Svb had bij besluit van 4 november 2015 de AIO-aanvulling van appellante ingetrokken en een bedrag van € 1.483,76 teruggevorderd, omdat appellante een auto op naam had met een waarde boven het vrijgestelde vermogen. Dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd, en de intrekking en terugvordering zijn in rechte onaantastbaar geworden.
Bij een later besluit van 13 april 2018 heeft de Svb de aflossingscapaciteit van appellante vastgesteld op € 731,74, wat appellante binnen vier weken moest aflossen. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat appellante niet de gehele vordering ineens hoeft te betalen en dat er rekening is gehouden met de beslagvrije voet. Appellante heeft in hoger beroep de eerder aangevoerde gronden herhaald en betwist dat de auto tot haar vermogen behoort, omdat zij geen rijbewijs heeft.
De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellante in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze een herhaling zijn van wat eerder in beroep is aangevoerd. De Raad heeft zich kunnen vinden in het oordeel van de rechtbank en bevestigt dat appellante het bedrag van € 731,74 moet aflossen, waardoor er nog een resterende vordering van € 752,02 overblijft. Het hoger beroep is niet geslaagd en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.