ECLI:NL:CRVB:2019:3750

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
26 november 2019
Zaaknummer
19/1751 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vaststelling afloscapaciteit en terugvordering AIO-aanvulling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 maart 2019, waarin het beroep tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond werd verklaard. De Svb had bij besluit van 4 november 2015 de AIO-aanvulling van appellante ingetrokken en een bedrag van € 1.483,76 teruggevorderd, omdat appellante een auto op naam had met een waarde boven het vrijgestelde vermogen. Dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd, en de intrekking en terugvordering zijn in rechte onaantastbaar geworden.

Bij een later besluit van 13 april 2018 heeft de Svb de aflossingscapaciteit van appellante vastgesteld op € 731,74, wat appellante binnen vier weken moest aflossen. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat appellante niet de gehele vordering ineens hoeft te betalen en dat er rekening is gehouden met de beslagvrije voet. Appellante heeft in hoger beroep de eerder aangevoerde gronden herhaald en betwist dat de auto tot haar vermogen behoort, omdat zij geen rijbewijs heeft.

De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellante in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze een herhaling zijn van wat eerder in beroep is aangevoerd. De Raad heeft zich kunnen vinden in het oordeel van de rechtbank en bevestigt dat appellante het bedrag van € 731,74 moet aflossen, waardoor er nog een resterende vordering van € 752,02 overblijft. Het hoger beroep is niet geslaagd en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.1751 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
5 maart 2019, 18/5637 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 26 november 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.L. Soedamah, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet en aanvullende bijstand ingevolge de Participatiewet in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening (AIO-aanvulling). Bij besluit van 4 november 2015 heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellante met ingang van 3 juli 2015 ingetrokken en de te veel betaalde AIO-aanvulling over de periode van 1 juli 2015 tot en met 31 oktober 2015 tot een bedrag van € 1.483,76 teruggevorderd. Hieraan heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellante een auto op naam had met een waarde boven het bedrag van het voor haar vrijgestelde vermogen. Bij besluit van 16 september 2016 heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 4 november 2015 niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 10 maart 2017 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 16 september 2016 ongegrond verklaard. Deze intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling van appellante zijn met de uitspraak van de Raad van 30 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:283, in rechte onaantastbaar geworden.
1.2.
Bij besluit van 13 april 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 augustus 2018 (bestreden besluit), heeft de Svb de aflossingscapaciteit van appellante bepaald op € 731,74 en meegedeeld dat zij dit bedrag binnen vier weken moet aflossen. Hierbij heeft de Svb in aanmerking genomen dat appellante nog steeds beschikt over een inkomen dat gelijk of hoger is dan de beslagvrije voet, omdat zij een banksaldo van € 1.847,22 heeft. Op dit banksaldo heeft de Svb de voor appellante geldende bijstandsnorm van € 1.115,48 in mindering gebracht. De resterende vordering bedraagt € 752,02.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe kort gezegd overwogen dat appellante, anders dan is aangevoerd, niet de gehele vordering ineens moet betalen, dat rekening is gehouden met de beslagvrije voet en dat appellante niet heeft onderbouwd dat zij onvoldoende middelen heeft om het bedrag van € 731,74 te voldoen. De beroepsgrond dat de Svb ten onrechte heeft teruggevorderd kan niet meer aan de orde komen omdat het besluit van 4 november 2015 in rechte vaststaat.
3. In hoger beroep heeft appellante de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden herhaald. Appellante heeft uitdrukkelijk aangevoerd dat de Svb ten onrechte heeft teruggevorderd. Zij heeft geen rijbewijs waardoor het niet logisch is dat de auto tot haar vermogen behoort. Verder vindt zij het vreemd dat de resterende vordering € 752,02 bedraagt, omdat dit hoger is dan de door de Svb vastgestelde aflossingscapaciteit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. Hij voegt daaraan nog toe dat appellante een bedrag van € 731,74 moet aflossen waardoor van de terugvordering van € 1.483,76 een bedrag van € 752,02 overblijft.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2019.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) M. Zwart