ECLI:NL:CRVB:2018:283

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
30 januari 2018
Zaaknummer
17/3350 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake AIO-aanvulling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaar door de Sociale verzekeringsbank (Svb) met betrekking tot de intrekking van haar AIO-aanvulling. Appellante ontving een pensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet en een aanvullende bijstandsvoorziening. De Svb had op 4 november 2015 besloten om de AIO-aanvulling van appellante met terugwerkende kracht in te trekken, omdat zij een auto op haar naam had staan die boven het vrijgestelde vermogen uitkwam. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de Svb verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 10 maart 2017.

In hoger beroep voerde appellante aan dat haar zoon tijdens een telefoongesprek met de Svb op 11 november 2015 haar bezwaren mondeling had kenbaar gemaakt en dat dit gesprek was vastgelegd in een telefoonrapport. Appellante stelde dat dit rapport als een schriftelijk bezwaarschrift moest worden beschouwd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het telefoonrapport niet als een formeel bezwaarschrift kon worden aangemerkt. De Raad benadrukte dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bezwaar schriftelijk moet worden ingediend en dat de termijn voor het indienen van bezwaar op 16 december 2015 was verstreken.

De Raad concludeerde dat appellante niet tijdig bezwaar had gemaakt en dat haar argumenten over de taalbarrière en de hulp van haar kinderen niet voldoende waren om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

17.3350 PW

Datum uitspraak: 30 januari 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
10 maart 2017, 16/6746 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.L. Soedamah, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2017. Appellante is, met bericht, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door W. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet en aanvullende bijstand ingevolge de Participatiewet in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling).
1.2.
Bij besluit van 4 november 2015 heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellante met ingang van 3 juli 2015 ingetrokken en de te veel betaalde AIO-aanvulling over de periode van 1 juli 2015 tot en met 31 oktober 2015 tot een bedrag van € 1.483,76 van haar teruggevorderd. De Svb heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat appellante een auto op haar naam had staan met een waarde boven het bedrag van het voor haar vrijgestelde vermogen.
1.3.
Op 11 november 2015 heeft de zoon van appellante telefonisch contact gehad met een medewerkster van de Svb. Tijdens dit telefoongesprek heeft hij meegedeeld dat de auto nooit van appellante is geweest, maar van een familielid die in het buitenland woont. Het telefonisch contact is schriftelijk weergegeven in een telefoonrapport.
1.4.
Bij brief van 9 juni 2016, ontvangen door de Svb op 14 juni 2016, heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 november 2015.
1.5.
Bij besluit van 16 september 2016 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar
niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaar te laat is ingediend en dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat haar zoon tijdens het telefoongesprek van 11 november 2015 haar bezwaren tegen het besluit van 4 november 2015 mondeling kenbaar heeft gemaakt en dat deze bezwaren in het telefoonrapport van 11 november 2015 zijn vastgelegd. Dit telefoonrapport dient volgens appellante te worden aangemerkt als een schriftelijk bezwaarschrift. Appellante verwijst in dit kader naar de uitspraak van 9 december 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AO0729.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 6:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschiedt het maken van bezwaar door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1632) kan uitsluitend schriftelijk bezwaar worden gemaakt. Weliswaar is de schriftelijke weergave van een klantcontact onder bepaalde omstandigheden aan te merken als een (voorlopig) bezwaarschrift maar dit wil niet zeggen dat iedere schriftelijke weergave van een telefonisch contact of een loketbezoek aangemerkt kan worden als een voorlopig bezwaarschrift. Alleen in uitzonderlijke situaties kan hiervan sprake zijn.
4.2.
Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
4.3.
Niet in geschil is dat de termijn voor het maken van bezwaar is geëindigd op
16 december 2015. In geschil is de vraag of appellante voor afloop van deze termijn schriftelijk bezwaar heeft gemaakt.
4.4.
De Svb heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het telefoonrapport van
11 november 2015 niet kan worden aangemerkt als een schriftelijke weergave van een namens appellante ingediend bezwaar. De Svb heeft in het besluit van 4 november 2015 duidelijk vermeld dat binnen zes weken schriftelijk bezwaar gemaakt kan worden. Voorts blijkt uit het telefoonrapport dat de medewerkster van de Svb de zoon van appellante heeft geadviseerd schriftelijk bezwaar te maken en bij dit bezwaarschrift, indien mogelijk, bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat niet appellante, maar een familielid de auto heeft aangeschaft en heeft ingevoerd. De zoon van appellante heeft volgens het telefoonrapport vervolgens te kennen geven dat hij een en ander zal gaan uitzoeken en dat hij namens appellante bezwaar zal maken. Gelet hierop houdt de stelling van appellante dat haar zoon op 11 november 2015 reeds bezwaar heeft gemaakt als bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, van de Awb geen stand. Het betrof slechts een aankondiging van een te maken bezwaar.
4.5.
Door vervolgens pas op 14 juni 2016 uitvoering aan die aankondiging te geven door indiening van het bezwaarschrift, heeft appellante de bezwaartermijn overschreden.
4.6.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.7.
Appellante heeft als reden voor het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift opgegeven dat zij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst om zelf brieven te lezen en te schrijven. Zij heeft hierbij hulp nodig van haar kinderen. Doordat haar kinderen niet meer thuis wonen, is het niet altijd mogelijk tijdig adequaat te reageren.
4.8.
Wat appellante heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Appellante had vanaf 11 november 2015 nog ruimschoots gelegenheid om binnen de bezwaartermijn een bezwaarschrift in te dienen. Het lag op de weg van appellante om tijdig hulp in te schakelen van een familielid of een juridisch hulpverlener voor het indienen van het bezwaarschrift. De door haar gestelde omstandigheid dat zij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst dient voor haar rekening en risico te blijven.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk als voorzitter, in tegenwoordigheid van
A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2018.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) A. Mansourova

JL