ECLI:NL:CRVB:2019:3749
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand op basis van oncontroleerbare inkomsten uit bijschrijvingen op bankrekening
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de bijstandsverlening aan appellanten is herzien en teruggevorderd. Appellanten ontvangen sinds 17 april 2012 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft bij besluit van 19 april 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 september 2018, de bijstand over de maanden december 2017 en januari 2018 herzien. Dit gebeurde omdat appellanten geen melding hebben gemaakt van vijf bijschrijvingen op de bankrekening van appellante, die in totaal € 565,- bedroegen. Het college beschouwde deze bijschrijvingen als oncontroleerbare inkomsten die in mindering moesten worden gebracht op de bijstand. Appellanten stelden dat het geld bestemd was voor hun zoon, maar konden dit niet met objectieve en verifieerbare stukken onderbouwen.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, omdat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij niet vrijelijk over de bijschrijvingen konden beschikken. In hoger beroep herhaalden appellanten hun stelling, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank gemotiveerd had gereageerd op de argumenten van appellanten. De Raad bevestigde dat kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als middelen worden beschouwd, en dat appellanten geen nieuwe, objectieve bewijsstukken hadden overgelegd.
Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.