ECLI:NL:CRVB:2019:3749

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
26 november 2019
Zaaknummer
19/1267 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand op basis van oncontroleerbare inkomsten uit bijschrijvingen op bankrekening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de bijstandsverlening aan appellanten is herzien en teruggevorderd. Appellanten ontvangen sinds 17 april 2012 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft bij besluit van 19 april 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 september 2018, de bijstand over de maanden december 2017 en januari 2018 herzien. Dit gebeurde omdat appellanten geen melding hebben gemaakt van vijf bijschrijvingen op de bankrekening van appellante, die in totaal € 565,- bedroegen. Het college beschouwde deze bijschrijvingen als oncontroleerbare inkomsten die in mindering moesten worden gebracht op de bijstand. Appellanten stelden dat het geld bestemd was voor hun zoon, maar konden dit niet met objectieve en verifieerbare stukken onderbouwen.

De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, omdat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij niet vrijelijk over de bijschrijvingen konden beschikken. In hoger beroep herhaalden appellanten hun stelling, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank gemotiveerd had gereageerd op de argumenten van appellanten. De Raad bevestigde dat kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als middelen worden beschouwd, en dat appellanten geen nieuwe, objectieve bewijsstukken hadden overgelegd.

Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.1267 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 februari 2019, 18/5318 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [Appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 26 november 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. A. El Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvangen sinds 17 april 2012 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Bij besluit van 19 april 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 september 2018 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellanten over de maanden december 2017 en januari 2018 herzien en de kosten van bijstand over deze maanden tot een bedrag van € 559,77 van appellanten teruggevorderd. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellanten, in strijd met de op hen rustende inlichtingenverplichting, geen mededeling hebben gedaan van vijf bijschrijvingen door [naam X] (X) op de bankrekening van appellante van in totaal € 565,-. Deze bijschrijvingen moeten volgens het college worden aangemerkt als oncontroleerbare inkomsten die op de bijstand in mindering moeten worden gebracht. Appellanten hebben de stelling dat dit geld was bestemd voor hun zoon, die klusjes heeft gedaan voor X en niet beschikt over een pinpas van zijn bankrekening, niet met objectieve en verifieerbare stukken onderbouwd. Aan de door appellanten overgelegde verklaring van [naam Y] (Y) dat de bijschrijvingen voor de zoon van appellanten zijn, gaat het college voorbij omdat deze verklaring niet van X is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft kort gezegd overwogen dat appellanten met de in 1.2 vermelde verklaring van Y niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij niet vrijelijk over de bijschrijvingen door X konden beschikken. De op de zitting van de rechtbank naar voren gebrachte stelling dat X en Y dezelfde persoon zijn, hebben appellanten niet onderbouwd.
3. In hoger beroep hebben appellanten herhaald dat de in 1.2 vermelde bijschrijvingen waren bestemd voor hun zoon.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1450) worden kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Wet Werk en Bijstand, nu PW, beschouwd. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is verder sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW.
4.2.
Wat appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd is een herhaling van wat zij al eerder in bezwaar en beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd hierop ingegaan. Appellanten hebben geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging hiervan in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig is. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. De Raad voegt hieraan toe dat appellanten ook in hoger beroep geen objectieve en verifieerbare stukken hebben overgelegd.
4.3.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2019.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) M. Zwart