Uitspraak
18.5305 AW
27 augustus 2018, 17/4326 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar die in dienst was van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) en ontslagen is na een onherroepelijke veroordeling tot een gevangenisstraf van twaalf maanden wegens het plegen van seksuele handelingen met een minderjarige. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de directie van de RDW terecht het ontslag heeft verleend op basis van artikel 139, eerste lid, aanhef en onder e, van het Rechtspositiereglement RDW. De Raad stelt vast dat de directie in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken, gezien de aard en ernst van de gedragingen van de appellant, die het vertrouwen dat in hem gesteld werd onherstelbaar heeft geschaad.
De Raad overweegt dat de rechtbank Noord-Nederland in haar eerdere uitspraak het beroep van de appellant tegen het ontslag ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de directie bevoegd was om het ontslag te verlenen en dat er een deugdelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden. De Raad sluit zich aan bij deze overwegingen en voegt daaraan toe dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn gedrag niet of in verminderde mate aan hem kan worden toegerekend, ondanks de uitspraak van de rechtbank Amsterdam over zijn verminderd toerekeningsvatbaarheid.
De Raad concludeert dat het belang van de RDW om schade aan haar aanzien te voorkomen zwaarder weegt dan het belang van de appellant bij voortzetting van zijn dienstverband. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het hoger beroep van de appellant wordt afgewezen.