ECLI:NL:CRVB:2019:3734

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
22 november 2019
Zaaknummer
18/4069 NIOAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag AIOW-uitkering voor dak- en/of thuisloze met onduidelijke verblijfsituatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, zonder vaste woon- of verblijfplaats, had op 2 oktober 2017 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW). De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, omdat de appellant niet voldeed aan de inlichtingen- en medewerkingsverplichting. De appellant had een briefadres opgegeven, maar was dak- en/of thuisloos en had niet doorgegeven waar hij verbleef, wat noodzakelijk was voor de beoordeling van zijn aanvraag.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet aan de verplichtingen voldeed, ondanks dat hij op de hoogte was van de eisen die aan hem gesteld werden. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd van zijn verblijfsituatie en dat de psychische problematiek van de appellant niet leidde tot een andere conclusie. De Raad benadrukte dat het college de nodige zorgvuldigheid had betracht in de behandeling van de aanvraag en dat de appellant zelf verantwoordelijk was voor het doorgeven van zijn verblijfplaats.

De uitspraak bevestigt dat indien een aanvrager niet voldoet aan de wettelijke verplichtingen, dit kan leiden tot de afwijzing van de aanvraag voor bijstand. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18 4069 NIOAW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 19 november 2019
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
11 juni 2018, 18/944 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant], zonder vaste woon- of verblijfplaats (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.S. Pot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 2 oktober 2017 een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) ingediend. Hierbij heeft appellant een briefadres opgegeven omdat hij dak- en/of thuisloos is. Appellant staat met dit briefadres ingeschreven in de basisregistratie personen. Appellant heeft op 2 oktober 2017 ook een “Verklaring feitelijke verblijfplaats” ingevuld, waarin hij voor de periode van 24 september 2009 tot en met 12 oktober 2017 verschillende verblijfplaatsen, waaronder het adres van zijn moeder en een parkeergarage heeft opgegeven. Verder heeft appellant op die datum een formulier “Aanvraag geen vaste verblijfplaats” ingevuld en ondertekend. In dat laatste formulier is onder meer vermeld dat, in het geval appellant op het formulier “verklaring omtrent feitelijke woon-of verblijfplaats/briefadres” heeft aangegeven dat hij steeds op andere locaties de nacht doorbrengt, hij om controle mogelijk te maken iedere avond vóór 22.00 uur telefonisch of per sms moet doorgeven waar hij de komende nacht gaat slapen. Eventueel dient hij duidelijk de voicemail in te spreken. Verder moet appellant ervoor zorgen dat hij minimaal tot 07.30 uur op de opgegeven locatie verblijft en op het door hem opgegeven 06-nummer bereikbaar is tot uiterlijk 07.30 uur. Zijn telefoon moet al die tijd aanstaan en voldoende zijn opgeladen. Als appellant geen beltegoed heeft kan hij via “gratis bel me sms” contact opnemen.
1.2.
Een rapporteur van de afdeling Schulddienstverlening/Fraudebestrijding van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Haarlem (rapporteur) heeft naar aanleiding van de aanvraag een onderzoek ingesteld naar de woon- en verblijfsituatie van appellant. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport “Locatiebezoeken Participatiewet” van 16 oktober 2017. Hierin is vermeld dat appellant gedurende de periode van de controle op geen enkele dag heeft doorgegeven waar hij de nacht gaat doorbrengen. In de periode van 4 oktober 2017 tot en met 13 oktober 2017 heeft de rapporteur appellant op veertien tijdstippen op zeven dagen gebeld. Appellant heeft de telefoon één keer beantwoord.
1.3.
Bij besluit van 6 november 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 januari 2018 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant de op hem rustende
inlichtingen- en medewerkingsverplichting heeft geschonden. De gemeente Haarlem kent een vaste werkwijze voor het aanvragen van een uitkering indien een persoon dak- en/of thuisloos is. Eerst nadat de aanvrager conform de gemaakte afspraken zijn verblijfslocatie heeft doorgegeven, wordt telefonisch contact opgenomen met de aanvrager om de opgegeven locatie te kunnen bezoeken. Deze werkwijze is noodzakelijk uit een oogpunt van efficiënte controle. Deze werkwijze wordt standaard bij de invulling en ondertekening van de hierboven omschreven formulieren besproken en een kopie hiervan wordt meegegeven. Appellant heeft zich niet gehouden aan de afspraak om dagelijks zijn verblijfslocatie voor de nacht door te geven en om telefonisch bereikbaar te zijn. Hierdoor kan de woon- en leefsituatie van appellant niet worden beoordeeld met als gevolg dat het recht op een IOAW-uitkering niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek van appellant om een schadevergoeding afgewezen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de aanvraag op onzorgvuldige wijze is behandeld en is afgewezen. Appellant is een kwetsbaar persoon met psychische problematiek die tot de doelgroep van de Openbare geestelijke gezondheidszorg behoort. Door het ontbreken van hulp worden de leefomstandigheden en gezondheid van deze groep zorgmijders steeds slechter. De standaardmatige wijze waarop het college de opgegeven verblijfslocaties van daklozen controleert is voor deze groep niet de juiste wijze en kan als onzorgvuldig worden bestempeld. In dit geval temeer omdat appellant had opgegeven dat hij ook in een parkeergarage verblijft, wat alleen te doen is als het rustig is. Aan de eis dat iemand tot
07.30 uur op de locatie verblijft kan dan ook niet altijd worden voldaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 2 oktober 2017 (de datum van de aanvraag) tot en met 6 november 2017 (de datum van het afwijzingsbesluit).
4.2.
Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van de aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen, onder meer over zijn woon- en verblijfplaats. Naar vaste rechtspraak (uitspraak van 13 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:15) kan ook van iemand die stelt
dak-of thuisloos te zijn worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te contoleren. Indien de aanvrager niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Appellant heeft niet bestreden dat hij tijdens het intakegesprek op 2 oktober 2017 uitleg heeft gekregen over het onderzoek naar de feitelijke woon- en leefsituatie en de verplichtingen, vermeld in het onder 1.2 vermelde formulier “Aanvraag geen vaste verblijfplaats”. Hij heeft dat formulier ook ondertekend. Omdat appellant in een gesprek met zijn klantmanager op 9 oktober 2017 een verwarde indruk maakte, is hem bovendien stap voor stap nogmaals uitgelegd welk telefoonnummer hij moet bellen om zijn locatie door te geven, of naar welk telefoonnummer hij een sms kan sturen als hij geen beltegoed heeft. Daarbij is vermeld dat, mocht appellant geen gebruik kunnen maken van zijn telefoon, hij zijn verblijfplaats kan doorgeven aan de balie Sociale Zaken of een telefoon kan lenen om zo de locatie door te bellen. Het college heeft derhalve rekening gehouden met de problematiek van appellant door nogmaals de verplichtingen van appellant met hem te bespreken. Voor zover een en ander nog vragen opriep, had het op de weg van appellant gelegen om hierover nadere informatie in te winnen bij het college. Appellant heeft echter ook op 10, 11, 12 en 13 oktober 2017 zijn locatie niet doorgegeven. Bovendien heeft appellant ook op deze data telefonische oproepen van de rapporteur niet beantwoord. In voorkomend geval had hij dan ook kunnen melden dat het niet mogelijk bleek om tot 07.30 uur in de parkeergarage te blijven. De omstandigheid dat de rapporteur appellant telefonisch niet heeft kunnen bereiken op het door appellant opgegeven telefoonnummer dient, gelet op de gestelde voorwaarden, vermeld in 1.1, in beginsel voor rekening en risico van appellant te komen. De door appellant gestelde psychische problematiek leidt niet tot de conclusie dat in dit geval van dat uitgangspunt moet worden afgeweken, reeds omdat appellant niet met medische gegevens heeft onderbouwd dat hij niet in staat was te begrijpen wat van hem werd verwacht, zijn locatie door te geven en zijn telefoon te beantwoorden, of daarbij hulp in te roepen en te verkrijgen.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant de op hem rustende wettelijke inlichtingen- en medewerkingsverplichting heeft geschonden door zijn verblijfslocaties niet door te geven en niet bereikbaar te zijn. Als gevolg daarvan kan het recht op bijstand van appellant over de te beoordelen periode niet worden vastgesteld. Uit 4.3 volgt eveneens dat de beroepsgrond dat het college bij de controle onvoldoende zorgvuldig is geweest, niet slaagt.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. ter Brugge, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2019.
(getekend) M. ter Brugge
(getekend) M. Zwart