ECLI:NL:CRVB:2019:3645

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
15 november 2019
Zaaknummer
18/5661 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekken en terugvorderen van bijstand wegens niet gemelde gokinkomsten en stortingen van derden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die bijstand ontving, had geen melding gemaakt van gokinkomsten en stortingen van derden. Naar aanleiding van bankafschriften over de periode van 1 februari 2016 tot en met 30 april 2016, waarop meerdere stortingen zichtbaar waren, heeft een handhavingsconsulent een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek omvatte dossieronderzoek, een huisbezoek op 7 juli 2016 en een hoorzitting op 24 februari 2017. De bevindingen van dit onderzoek zijn vastgelegd in een rapport van 7 maart 2017.

Het college van burgemeester en wethouders van Enschede heeft op 9 juni 2017 de bijstand van appellant met ingang van 3 oktober 2013 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd tot een bedrag van € 51.873,88. Het college verklaarde de bezwaren van appellant tegen deze besluiten ongegrond, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van zijn inkomsten uit gokken en ontvangen gelden van derden. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het ontbreken van een tolk tijdens het huisbezoek geen invloed had op de rechtmatigheid van de verkregen informatie.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat hij recht had op bijstand. De Raad concludeerde dat de appellant niet in staat was om inzichtelijk te maken welke bedragen hij had gewonnen en dat de kasstortingen op zijn bankafschriften geen volledig beeld gaven van zijn gokwinsten. De Raad oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien en dat de gronden van appellant in hoger beroep niet overtuigend waren. Er was geen aanleiding voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

18.5661 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Datum uitspraak: 12 november 2019
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 21 september 2018, 18/627 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Enschede (college)
Zitting hebben: A.M. Overbeeke als voorzitter en M.F. Wagner en J.T.H. Zimmerman als leden
Griffier: M. Buur
Namens appellant is verschenen mr. F. Atto, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A. Luttje.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Naar aanleiding van door appellant overgelegde bankafschriften over de periode 1 februari 2016 tot en met 30 april 2016 waarop meerdere stortingen zichtbaar zijn, heeft een handhavingsconsulent een onderzoek ingesteld. Daarbij is onder meer dossieronderzoek gedaan, is op het woonadres van appellant een huisbezoek afgelegd op 7 juli 2016, heeft appellant nog meer bankafschriften overgelegd en is appellant op 24 februari 2017 gehoord. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 7 maart 2017.
Bij besluit van 9 juni 2017 (besluit 1) heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 3 oktober 2013 ingetrokken. Bij afzonderlijk besluit van 9 juni 2017 (besluit 2) heeft het college de over de periode van 3 oktober 2013 tot en met 30 april 2017 gemaakte kosten van bijstand van appellant teruggevorderd tot een bedrag van in totaal € 51.873,88.
Bij besluit van 20 februari 2018 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellant geen melding heeft gemaakt van inkomsten uit gokken en van ontvangen gelden van derden, zowel contant als via de bank. Door hiervan geen opgave te doen aan het college heeft appellant de inlichtingenverplichting geschonden. Appellant heeft ook niet inzichtelijk kunnen maken welke bedragen hij wanneer heeft gewonnen en welke bedragen hij - al dan niet contant - heeft ontvangen van derden. Hierdoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Er doen zich ten slotte geen dringende redenen voor om van terugvordering af te zien.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft - samengevat - geoordeeld dat de omstandigheid dat het gesprek tijdens het huisbezoek zonder tolk heeft plaatsgevonden, niet maakt dat de uit het onderzoek verkregen informatie onrechtmatig is verkregen. Appellant heeft zijn inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van inkomsten uit gokken en van ontvangen gelden van derden, zowel contant als via de bank. Het is niet relevant of appellant al dan niet een verwijt kan worden gemaakt van het schenden van de inlichtingenverplichting. Vervolgens is het aan hem om aannemelijk te maken dat hij (aanvullend) recht heeft op bijstand. Appellant is hier niet in geslaagd. Hij heeft niet inzichtelijk gemaakt welke bedragen wanneer zijn gewonnen bij het gokken. Alleen al omdat appellant zelf heeft verklaard dat de gewonnen bedragen deels per kas op zijn bankrekening zijn gestort en deels contant zijn besteed, geven de op de bankafschriften zichtbare kasstortingen geen volledig beeld van de door appellant gewonnen bedragen. Gelet hierop kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld en was het college verplicht de bijstand in te trekken en terug te vorderen. Wat appellant heeft aangedragen over zijn gok- en taalproblemen vormen geen dringende redenen om van terugvordering af te zien.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in wezen gelijk aan de gronden in beroep. De rechtbank is gemotiveerd op de gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom die gemotiveerde weerlegging van die gronden onjuist of onvolledig is. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel rust.
Voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter van de meervoudige kamer
(getekend) M. Buur (getekend) A.M. Overbeeke