ECLI:NL:CRVB:2019:3624
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van WIA-uitkering aanvraag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die zich ziek had gemeld terwijl hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv had deze aanvraag afgewezen, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaard, omdat het Uwv dit besluit had ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat appellant geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I, aangezien het beroep tegen het bestreden besluit II aan de orde kwam.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat hij de geselecteerde functies niet kan verrichten vanwege zijn medische klachten. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen medische grondslag is voor verdergaande beperkingen dan vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 mei 2017. De Raad heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en dat de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd hebben dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
De Raad heeft de argumenten van appellant verworpen, waaronder het verzoek om een arbeidsdeskundige in te schakelen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.