ECLI:NL:CRVB:2019:362
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WGA-loonaanvullingsuitkering en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die zich op 28 februari 2005 ziek meldde wegens psychische klachten, ontving aanvankelijk een WGA-loonaanvullingsuitkering. Na een herbeoordeling in 2015, waarbij zijn beperkingen werden vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), werd vastgesteld dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het Uwv besloot daarop dat appellant per 28 januari 2016 geen recht meer had op de uitkering. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn beperkingen onvoldoende waren erkend, met name zijn mentale gesteldheid en de diagnose van een persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was en dat de vastgestelde beperkingen in de FML juist waren. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanwijzingen waren voor een ernstige psychiatrische stoornis en dat de geselecteerde functies passend waren voor appellant. Het hoger beroep werd afgewezen, en de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling in het kader van arbeidsongeschiktheid en de rol van de FML in het vaststellen van beperkingen.