ECLI:NL:CRVB:2019:3618
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van nieuw gebleken feiten in WIA-zaak na eerdere afwijzing van uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die als servicemonteur werkzaam was, had zich op 25 juli 2011 ziek gemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 6 juni 2013 de aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen, omdat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een ongegrond verklaard bezwaar en een bevestiging van de rechtbank in hoger beroep, verzocht de appellant in januari 2016 om herziening van het besluit, met de stelling dat zijn toestand niet goed was beoordeeld en dat er nieuwe medische informatie beschikbaar was.
De Centrale Raad oordeelde dat het Uwv zich terecht op het standpunt had gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het besluit van 6 juni 2013 te herzien. De rechtbank had eerder overwogen dat de door de appellant overgelegde medische informatie niet voldoende was om de eerder vastgestelde belastbaarheid bij te stellen. De Raad onderschreef deze overwegingen en concludeerde dat de appellant geen nieuwe feiten had aangedragen die relevant waren voor de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid op de datum in geding. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het bestreden besluit niet evident onredelijk was.
De uitspraak benadrukt het belang van de zorgvuldigheid van het Uwv bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de noodzaak voor appellanten om nieuwe feiten of omstandigheden aan te dragen die relevant zijn voor hun zaak. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige, aangezien de argumenten van de appellant niet voldoende waren om het eerdere besluit te herzien.