ECLI:NL:CRVB:2019:360
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsuitkering wegens schending medewerkingsverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van de appellant, die ontving op basis van de Participatiewet (PW) in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling). De intrekking vond plaats omdat de appellant zijn medewerkingsverplichting had geschonden door zijn CIN-nummer niet te verstrekken binnen de gestelde termijn.
De rechtbank had eerder het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) terecht de AIO-aanvulling had ingetrokken. De Svb had de bevoegdheid om de bijstandsuitkering in te trekken op basis van artikel 54, eerste en vierde lid, van de PW, omdat de appellant niet had voldaan aan de verzoeken om informatie. De Raad benadrukte dat de Svb geen concrete aanleiding nodig had om het CIN-nummer op te vragen en dat er geen strijd was met het verbod op discriminatie.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn eerdere argumenten zonder nieuwe gronden aan te voeren. De Raad verwees naar de eerdere uitspraak van de rechtbank en voegde toe dat er al rechtspraak bestond die de Svb in staat stelde om de AIO-aanvulling in te trekken bij het niet overleggen van het CIN-nummer. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten en bevestigde de aangevallen uitspraak voor zover deze was aangevochten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is vastgelegd in een proces-verbaal.