ECLI:NL:CRVB:2019:360

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 januari 2019
Publicatiedatum
6 februari 2019
Zaaknummer
17/993 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens schending medewerkingsverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van de appellant, die ontving op basis van de Participatiewet (PW) in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling). De intrekking vond plaats omdat de appellant zijn medewerkingsverplichting had geschonden door zijn CIN-nummer niet te verstrekken binnen de gestelde termijn.

De rechtbank had eerder het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) terecht de AIO-aanvulling had ingetrokken. De Svb had de bevoegdheid om de bijstandsuitkering in te trekken op basis van artikel 54, eerste en vierde lid, van de PW, omdat de appellant niet had voldaan aan de verzoeken om informatie. De Raad benadrukte dat de Svb geen concrete aanleiding nodig had om het CIN-nummer op te vragen en dat er geen strijd was met het verbod op discriminatie.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn eerdere argumenten zonder nieuwe gronden aan te voeren. De Raad verwees naar de eerdere uitspraak van de rechtbank en voegde toe dat er al rechtspraak bestond die de Svb in staat stelde om de AIO-aanvulling in te trekken bij het niet overleggen van het CIN-nummer. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten en bevestigde de aangevallen uitspraak voor zover deze was aangevochten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is vastgelegd in een proces-verbaal.

Uitspraak

17.993 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 december 2016, 16/2436 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 15 januari 2019
Zitting hebben: O.L.H.W.I. Korte
Griffier: S.A. de Graaff
Appellant en zijn gemachtigde, mr. P.R. Klaver, advocaat, zijn, met bericht, niet verschenen ter zitting. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Het bestreden besluit van 24 maart 2016 ziet op de intrekking na een opschorting van de bijstand met ingang van 17 juli 2015 die appellant ontving op grond van de Participatiewet (PW) in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling). Appellant heeft niet binnen de hem gegeven hersteltermijn het gevraagde CIN-nummer overgelegd. De bevoegdheid tot intrekking van de AIO-aanvulling heeft de Svb gebaseerd op artikel 54, eerste en vierde lid, van de PW.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep in verband met een in beroep hersteld motiveringsgebrek gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank heeft
hiertoe - samengevat - overwogen dat de Svb, ingevolge artikel 53a van de PW, geen concrete aanleiding nodig had om het CIN-nummer van appellant op te vragen noch dat in het traject voorafgaand aan het opvragen van dit nummer de Svb heeft gehandeld met het verbod op discriminatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Svb de AIO-aanvulling van appellant niet met terugwerkende kracht heeft ingetrokken. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het appellant te verwijten valt dat hij niet binnen de hem gestelde termijn zijn CIN-nummer heeft overgelegd op grond waarvan de Svb bevoegd was om de AIO-aanvulling met ingang van de datum van opschorting van 17 juli 2015 in trekken. In de door appellant gestelde strijd met verschillende beginselen van behoorlijk bestuur en het beginsel van subsidiariteit en proportionaliteit heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de Svb van deze bevoegdheid geen gebruik heeft mogen maken.
3. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Appellant heeft hierbij niet aangegeven op grond waarvan hij het niet eens is met wat de rechtbank hierover heeft overwogen. De Raad volstaat dan ook door te verwijzen naar de aangevallen uitspraak. De Raad voegt ter voorlichting nog het volgende toe. In het hoger beroepschrift is vermeld dat over deze kwestie nog geen rechtspraak van de Raad bestaat. De Raad heeft echter inmiddels in zijn uitspraken van 26 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:806, en ECLI:NL:CRVB:2018:807, geoordeeld dat in die zaken appellanten door het niet overleggen van de CIN-nummers hun medewerkingsverplichting ingevolge artikel 17, tweede lid, van de PW hebben geschonden en dat de Svb de bevoegdheid toekwam om met toepassing van artikel 54, eerste en vierde lid, van de PW het recht op AIO-aanvulling respectievelijk op te schorten en in te trekken. Appellant is voorafgaande aan de zitting gewezen op deze rechtspraak en heeft hierop niet inhoudelijk gereageerd, hoewel de Raad hem dat wel verzocht had.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) S.A. de Graaff (getekend) O.L.H.W.I. Korte
md