ECLI:NL:CRVB:2019:3583

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
13 november 2019
Zaaknummer
17/7805 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld op basis van medische belastbaarheid en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die als tandartsassistente werkte, had zich op 27 augustus 2015 ziek gemeld met vermoeidheids- en concentratieklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar aanvankelijk in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW), maar besloot op 4 januari 2017 dat zij geen recht meer had op ziekengeld omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank de beroepsgronden van appellante afdoende had besproken en overtuigend had gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad bevestigde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, geschikt waren voor appellante. De overgelegde medische stukken door appellante werden niet als voldoende overtuigend beschouwd om het standpunt van het Uwv te wijzigen.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17.7805 ZW

Datum uitspraak: 31 oktober 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 november 2017, 17/4592 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C. Nobel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2019. Namens appellante is verschenen mr. Nobel. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als tandartsassistente. Op 27 augustus 2015 heeft zij zich ziek gemeld met vermoeidheids- en concentratieklachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Na een Eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) is het recht op ziekengeld voortgezet, omdat appellante op dat moment niet ten minste 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. In het kader van een toetsing verbetering belastbaarheid in het tweede ziektejaar (toetsing) heeft een verzekeringsarts appellante op 6 december 2016 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 december 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens zeven functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 85,01% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 4 januari 2017 vastgesteld dat appellante met ingang van 5 februari 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 2 juni 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een arts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Het feit dat de artsen van het Uwv geen informatie bij de behandelaars hebben opgevraagd, doet volgens de rechtbank geen afbreuk aan de zorgvuldigheid van het door hen verrichte onderzoek. Daarbij heeft de rechtbank in overweging genomen dat appellante in de bezwaarprocedure een aanzienlijke hoeveelheid medische gegevens heeft overgelegd waarop door de arts bezwaar en beroep is gereageerd. Gelet op het andere toetsingskader van de Participatiewet dan van de ZW heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank ook geen contact hoeven op te nemen met de Stichting Samenwerkende Adviserende Professionals (SAP). Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de artsen van het Uwv bij appellante niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat voor de klachten die voortkomen uit de gegeneraliseerde angststoornis beperkingen zijn opgenomen in rubrieken I en II en voor werktijden. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat met het ondergewicht rekening is gehouden doordat appellante beperkt is geacht op de aspecten tillen/dragen en frequent zware lasten hanteren. Verder heeft de rechtbank in overweging genomen dat appellante geen medische gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij lijdt aan een eetstoornis en evenmin objectieve informatie heeft ingebracht waaruit volgt welke belemmeringen voor arbeid zij door haar gewrichtsklachten en migraine ondervindt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd waarom de FML de belastbaarheid van appellante juist weergeeft en er geen reden bestaat aanvullend een urenbeperking aan te nemen. Uitgaande van een juiste medische beoordeling heeft de rechtbank geoordeeld dat de belastbaarheid van appellante in de geselecteerde functies niet wordt overschreden. Volgens de rechtbank heeft appellante niet aannemelijk gemaakt waarom bij de beoordeling van haar belastbaarheid niet van de aan het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem ontleende gegevens mag worden uitgegaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden de ZW-uitkering van appellante heeft beëindigd met ingang van 5 februari 2017.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante staande gehouden dat het Uwv bij het beoordelen van haar belastbaarheid heeft nagelaten contact op te nemen met SAP en ten onrechte het door SAP opgemaakte rapport ter zijde heeft geschoven. Daarnaast heeft appellante aangevoerd dat het Uwv onvoldoende beperkingen heeft aangenomen voor klachten die voorvloeien uit haar gegeneraliseerde angststoornis. Appellante acht zich wegens haar medische beperkingen ongeschikt voor het uitoefenen van de geselecteerde functies. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een (arbeids)belastbaarheidsonderzoek van 13 februari 2019 overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit bij de toetsing wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 7 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4971).
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden die zij bij de rechtbank heeft aangevoerd. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgelegde belastbaarheid van appellante. Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies voor appellante geschikt zijn. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de aangevallen uitspraak worden onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Over de in beroep overgelegde medische stukken van GZ-psycholoog/psychotherapeut Oostelbos en GZ-psycholoog J. Boonman alsmede het door appellante ingediende hogerberoepschrift wordt geoordeeld dat het Uwv met het overleggen van het rapport van de arts bezwaar en beroep van 26 februari 2018 adequaat heeft toegelicht waarom deze informatie geen aanleiding geeft het ingenomen standpunt te wijzigen. Ook wordt overwogen dat het Uwv met het verweerschrift van 9 september 2019 afdoende heeft gemotiveerd waarom het in hoger beroep overgelegde (arbeids)belastbaarheidsonderzoek geen aanleiding geeft aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante op de datum in geding te twijfelen.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2019.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) R.H. Koopman

RB