ECLI:NL:CRVB:2019:3583
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld op basis van medische belastbaarheid en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die als tandartsassistente werkte, had zich op 27 augustus 2015 ziek gemeld met vermoeidheids- en concentratieklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar aanvankelijk in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW), maar besloot op 4 januari 2017 dat zij geen recht meer had op ziekengeld omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank de beroepsgronden van appellante afdoende had besproken en overtuigend had gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad bevestigde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, geschikt waren voor appellante. De overgelegde medische stukken door appellante werden niet als voldoende overtuigend beschouwd om het standpunt van het Uwv te wijzigen.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.