ECLI:NL:CRVB:2019:3557
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van een ZW-uitkering na beoordeling van de Functionele Mogelijkhedenlijst
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die tot eind september 2014 werkzaam was als medewerker thuiszorg, had zich op 23 juni 2014 ziek gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende haar ziekengeld toe op basis van de Ziektewet (ZW). Na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) concludeerde het Uwv dat appellante per 23 juli 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij in staat werd geacht om meer dan 65% van haar oude loon te verdienen. Appellante was het hier niet mee eens en ging in beroep.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, en appellante ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die had vastgesteld dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende rekening hield met de fysieke beperkingen van appellante op de datum in geding. De Raad bevestigde dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de voorbeeldfuncties medisch geschikt waren voor appellante.
In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere argumenten, maar de Raad oordeelde dat deze gronden niet nieuw waren en dat de rechtbank de eerdere beslissing terecht had gehandhaafd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, zonder veroordeling in proceskosten.