ECLI:NL:CRVB:2019:3525

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
8 november 2019
Zaaknummer
18/5867 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen boete opgelegd door CAK

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in hoger beroep ging, had bezwaar gemaakt tegen een boete die door het CAK was opgelegd wegens het niet afsluiten van een zorgverzekering op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw). De boete van € 382,50 was opgelegd na een aanmaning van het CAK op 4 september 2017. Echter, het CAK trok deze boete op 13 februari 2018 in, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van de appellant tegen de boete.

De rechtbank had eerder de beroepen van de appellant tegen de besluiten van het CAK ongegrond verklaard. De appellant voerde in hoger beroep aan dat hij geen contract met het CAK had en twijfelde aan de onafhankelijkheid van de rechter en de griffier. Hij stelde ook dat er een onacceptabele vermenging van privaatrecht en publiekrecht had plaatsgevonden tijdens de zitting van de rechtbank.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de appellant geen gronden had aangevoerd die de eerdere uitspraak in twijfel trokken. De Raad bevestigde dat de zitting openbaar was en dat de appellant voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunten naar voren te brengen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.5867 ZVW, 18/5868 ZVW

Datum uitspraak: 6 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
2 oktober 2018, 18/2213 en 18/2215 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

CAK

PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2019. Appellant is verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 4 september 2017 heeft CAK appellant schriftelijk aangemaand om een zorgverzekering op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) af te sluiten. Daarbij heeft CAK medegedeeld dat hem een boete wordt opgelegd als hij zich niet over drie maanden heeft verzekerd.
1.2.
Bij besluit van 12 december 2017 heeft CAK aan appellant een boete van € 382,50 opgelegd, omdat hij heeft verzuimd binnen drie maanden na de aanmaning een zorgverzekering in de zin van de Zvw af te sluiten.
1.3.
Op 13 februari 2018 heeft CAK het besluit van 12 december 2017 ingetrokken.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 16 februari 2018 (bestreden besluit 1) heeft CAK het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 september 2017 onder verwijzing naar
artikel 8:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 1 van Bijlage 2 bij de Awb (Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak) niet-ontvankelijk verklaard.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van eveneens 16 februari 2018 (bestreden besluit 2) heeft CAK het bezwaar tegen het besluit van 12 december 2017 niet-ontvankelijk verklaard omdat nu de boete is ingetrokken, appellant geen belang meer heeft bij de afhandeling van zijn bezwaarschrift.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Bij bestreden besluit 1 heeft CAK het bezwaar tegen de brief van
4 september 2017 − die wordt gekwalificeerd als aanmaning als bedoeld in artikel 9a van de Zvw – terecht niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 8:5 van de Awb en artikel 1, bijlage 2 van de Awb. Bij bestreden besluit 2 heeft CAK het bezwaarschrift tegen de bij het besluit van 12 december 2017 opgelegde boete terecht niet-ontvankelijk verklaard omdat appellant geen belang meer had bij het bezwaar. Immers de boete was door CAK al met de brief van 13 februari 2018 ingetrokken. Nu in de bezwaarprocedure geen proceskosten zijn gemaakt kan daarin ook geen procesbelang worden gezien.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat hij niets met CAK te maken heeft omdat hij geen contract met CAK heeft. Voorts heeft hij naar voren gebracht dat hij twijfelt aan de eerlijkheid en onafhankelijkheid van de rechter en de griffier die zijn beroep bij de rechtbank hebben behandeld. Verder heeft op de zitting van de rechtbank een onacceptabele vermenging van privaatrecht en publiekrecht plaatsgevonden en heeft de rechter de openbaarheid en controleerbaarheid van wat er op de zitting plaats heeft plaatsgevonden tegengewerkt door het maken van opnamen niet toe te staan. Ten slotte heeft de rechtbank de voorliggende rechtsvraag ten onrechte niet inhoudelijk behandeld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft geen gronden aangevoerd die leiden tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak in strijd met de eisen van een goede procesorde of met fundamentele rechtsbeginselen die een eerlijk en onafhankelijk proces waarborgen tot stand is gekomen. De zitting bij de rechtbank heeft in het openbaar plaatsgevonden, appellant heeft daar naar voren kunnen brengen wat hij naar voren wilde brengen en van een in de gegeven omstandigheden onaanvaardbare beperking van het maken van opnamen is de Raad niet gebleken. Het standpunt van appellant dat de rechter en de griffier niet onafhankelijk of niet eerlijk zouden zijn mist deugdelijke onderbouwing.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen ten aanzien van de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaren. De rechtbank heeft de beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en verwijst daarnaar. De Raad voegt hier nog aan toe dat de door appellant voorgestane inrichting van het rechtsstelsel en zijn visie op de maatschappij niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
4.3.
Uit wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en J. Brand en A. van Gijzen als leden, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2019.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) M. Graveland

IJ