ECLI:NL:CRVB:2019:3520

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2019
Publicatiedatum
8 november 2019
Zaaknummer
17/5852 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor geselecteerde functies in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar WGA-uitkering door het Uwv, die was gebaseerd op de vaststelling dat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de Raad bevestigde de eerdere beslissing van het Uwv. De Raad oordeelde dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 februari 2017, die gold per 21 december 2015, de medische situatie van appellante adequaat weergaf. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had overtuigend toegelicht dat de medische informatie van de huisarts geen aanleiding gaf om meer beperkingen aan te nemen. De Raad oordeelde dat appellante geschikt was voor drie geselecteerde functies, ondanks haar klachten, en dat de rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd waren. De Raad verwierp ook het verzoek om inschakeling van een deskundige en bevestigde dat de geselecteerde functies in medisch opzicht passend waren voor appellante. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek om wettelijke rente werd afgewezen.

Uitspraak

17.5852 WIA

Datum uitspraak: 30 oktober 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 26 juli 2017, 16/1773 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.R. Meulenberg-ten Hoor, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een aanvullend hogerberoepschrift ingediend.
Het Uwv heeft nadere stukken ingediend, waarop appellante heeft gereageerd met een brief van haar huisarts. Hierop heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Meulenberg-ten Hoor. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.M.C. Bastings.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als [naam functie] bij [naam werkgever B.V.] voor 22,41 uur per week. Op 21 maart 2011 heeft zij zich ziek gemeld met diverse fysieke klachten.
1.2.
Bij besluit van 5 februari 2013 is aan appellante met ingang van 18 maart 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts van 18 januari 2013, met een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 januari 2013, en een rapport van een arbeidsdeskundige van 4 februari 2013. Deze uitkering is per 18 oktober 2015 overgegaan in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.3.
Op 23 juli 2015 heeft appellante bij het Uwv gemeld dat haar gezondheid is verslechterd.
1.4.
Vervolgens is bij besluit van 20 oktober 2015 de WGA-uitkering van appellante per 21 december 2015 beëindigd, op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts met een FML van
25 september 2015 en een rapport van een arbeidsdeskundige.
1.5.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 oktober 2015. Bij beslissing op bezwaar van 22 april 2016 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 april 2016, met een aangepaste FML van 13 april 2016, en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 21 april 2016.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven, met veroordeling van het Uwv in de proceskosten en het griffierecht. Omdat in beroep de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de functieduiding heeft aangepast, is geoordeeld dat de voorbereiding van het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft echter aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep de daarin getrokken conclusies kunnen dragen. Niet is gebleken dat essentiële aspecten van de gezondheidstoestand van appellante op de datum in geding zijn gemist. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat en waarom de overige door appellante ervaren klachten geen basis hebben in somatische dan wel mentale afwijkingen en dat er geen aanleiding bestaat om te betwijfelen dat de laatstelijk opgestelde FML van 9 februari 2017 de belastbaarheid van appellante die voortvloeit uit haar medische situatie op de datum in geding, 21 december 2015, adequaat weergeeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat een harmonieus team wordt gekenmerkt door goede onderlinge collegiale verhoudingen, dat niet wordt ingegeven door de taakstelling, en daarom geen deel uit maakt van de FML. Een sociaal erg complexe omgeving doet zich vanuit de taakstelling voor bij het moeten hanteren van andermans sociale maatschappelijke problemen of gedragsproblematiek zoals zich die voordoet in de hulpverlening of in de zorg. Om die reden werd appellante beperkt in het hanteren van andermans emotionele problemen en werd de conflicthantering beperkt tot een afstandelijk telefonisch of schriftelijk contact. Ook is sprake van beperkingen in het hanteren van veelvuldige deadlines of productiepieken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft benadrukt dat in het kader van de uitoefening van de productiefuncties er in de geselecteerde functies geen taken voorkomen waarin het omgaan met complexe sociale situaties aan de orde is. Ook in de functie van administratief ondersteunend medewerker is geen sprake van een competitieve positie ten opzichte van elkaar. In de geduide functies wordt gewerkt met vaste collega’s en onder leiding van een groepsleider (SBC-code 111180), procesbegeleiders, teamleider (SBC-code 315100) en
1e operator (SBC-code 271130), waarbij sprake is van goed gestructureerde en eenvoudige werkzaamheden. Met deze arbeidskundige toelichting, die in overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep is opgesteld, is voldoende gemotiveerd dat de voorgehouden functies in medisch opzicht voor appellante passend zijn.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep – samengevat – aangevoerd dat zij, met name door de combinatie van haar aandoeningen, waaronder fibromyalgie, meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Niet onderbouwd is waarom bij een onveranderde medische situatie de FML uit 2015 anders is dan die uit 2013. Verder heeft appellante aangevoerd dat de voor haar geselecteerde functies niet geschikt zijn, omdat er op diverse punten sprake is van overschrijding van haar belastbaarheid, in het bijzonder ten aanzien van de inzet van een jobcoach. Voorts stelt appellante zich op het standpunt dat in beroep met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een nieuwe CBBS-uitdraai van de voor appellante geselecteerde functies had moeten worden meegestuurd, zodat de actualiteit van de functies kan worden gecontroleerd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of de beperkingen van appellante per 21 december 2015 juist zijn vastgesteld.
4.2.
In de FML van 9 februari 2017, geldend per 21 december 2015, zijn in alle rubrieken beperkingen opgenomen. De conclusie van de rechtbank dat in deze FML de medische situatie van appellante adequaat is weergegeven en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden volledig onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door appellante in hoger beroep overgelegde brief van huisarts P. Pasman van 13 augustus 2019, waarin onder meer wordt genoemd dat appellante sinds 2011 bekend is met recidiverende diepe veneuze in de benen sinds 2011, fibromyalgie sinds 2009 en “Factor V Leiden wildtype homozygoot” sinds 2018, heeft beoordeeld en in zijn rapport van 12 september 2019 overtuigend heeft toegelicht dat deze informatie en de combinatie van de aandoeningen geen aanleiding geeft om meer beperkingen aan te nemen. De overweging van de rechtbank dat de omstandigheid dat in het verleden een geheel andere FML is opgesteld niet van doorslaggevende betekenis is voor de onderhavige huidige arbeids(on)geschiktheidsbeoordeling wordt eveneens onderschreven. Daarbij is van belang dat ten opzichte van de eerdere FML, gelet op de medische situatie van appellante per de datum in geding, 21 december 2015, op bepaalde aspecten minder, maar op andere aspecten meer beperkingen zijn aangenomen. De reden daarvan is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in met name de rapporten van 13 april 2016 en 8 september 2016 toegelicht. De verstrekkende beperkingen die de primaire verzekeringsarts destijds duidde met betrekking tot het frequente reiken en frequente buigen zijn komen te vervallen en dat is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht, omdat aan de daarin betrokken gewrichten geen afwijkingen werden vastgesteld. Wel is het aangewezen om de destijds gehanteerde beperking met betrekking tot de schroefbewegingen weer te introduceren, gezien de artrose in de rechterhand. Bij psychisch onderzoek door de primaire verzekeringsarts kwam een verminderde mentale spankracht naar voren bij een op zich genormaliseerd psychisch toestandsbeeld en ook het psychisch onderzoek in bezwaar toonde geen afwijkende bevindingen. Desondanks zijn nu meer beperkingen in acht genomen in het persoonlijk en sociaal functioneren dan destijds bij de beoordeling ten tijde van einde wachttijd WIA. De bij appellante vastgestelde fibromyalgie, de hypermobiliteit en het beperkt aantal locaties met artrose gaan niet gepaard met een primair energetisch deficit, en dat geldt ook voor de psychische situatie van appellante. Desondanks is appellante beperkt in het aantal uren arbeid tot zes uren per dag, 32 uren per week. Geen aanleiding bestaat om deze inzichtelijke toelichting niet te volgen. Daarbij is in de rapporten van 4 april 2017 en 14 juni 2017 een aanvullende motivering gegeven over het werken in een harmonieus team en in een sociaal complexe omgeving. Ook deze motivering kan worden gevolgd.
4.3.
Het standpunt van appellante dat door het Uwv de inzet van een jobcoach (nader) onderbouwd moet worden slaagt niet. De in dit kader door appellante aangehaalde uitspraak van de Raad van 26 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2089) is genuanceerd in onder andere de uitspraken van de Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:2016:913) en 26 december 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:4511). In de laatstgenoemde uitspraken is geoordeeld dat de voorziening van de jobcoach kan worden aangevraagd ten behoeve van de re-integratie in passend werk, maar in het kader van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen rol kan spelen. In de FML is in 1.9.10 als overige specifieke voorwaarde voor het persoonlijk functioneren in arbeid opgenomen: “bij aanvang werkzaamheden jobcoaching niveau 3 tijdelijk op afstand is zinvol geschat tot ¾ jaar”. Ter zitting is door het Uwv, in aanvulling op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 april 2017, toegelicht dat het bij appellante gaat om een re-integratievoorziening die in feite niet in de FML opgenomen had hoeven te worden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in laatstgenoemd rapport onderbouwd dat in de voor appellante geselecteerde functies onder leiding van een manager claim, een manager respectievelijk een teamleider en 1e operator wordt gewerkt. Hiermee is afdoende gemotiveerd dat bij het selecteren van de functies voldoende rekening is gehouden met de vastgestelde begeleidingsbehoefte van appellante.
4.4.
Voor het inschakelen van een deskundige bestaat, gelet op wat hiervoor is overwogen, geen aanleiding.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de in de FML van 9 februari 2017 opgenomen beperkingen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapporten van 13 februari 2017 en 11 april 2017 voldoende toegelicht dat appellante in staat wordt geacht de functies van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), administratief ondersteunend medewerker (teamondersteuner, SBC-code 315100) en samensteller kunststof/rubberproducten (SBC-code 271130) te vervullen. Volgens vaste rechtspraak van de Raad dient in beginsel te worden uitgegaan van de juistheid van de in het CBBS opgenomen gegevens, waarbij geldt dat een uitzondering op die regel aangewezen kan zijn indien een betrokkene erin slaagt om de juistheid van de aan het CBBS ontleende gegevens van feitelijke aard voldoende gemotiveerd te bestrijden of indien de rechter zelf twijfelt aan de juistheid van deze gegevens. Voor het aannemen van een dergelijke uitzondering geeft de eigen ervaring van de gemachtigde in een functie van teamondersteuner onvoldoende aanknopingspunten.
4.6.
De grond dat met het in beroep overgelegde rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 13 februari 2017 een nieuwe CBBS-uitdraai van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies meegestuurd had moeten worden, teneinde de actualiteit van de functies te controleren, treft evenmin doel. Op grond van artikel 9, sub a, laatste volzin, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten mogen de gegevens met betrekking tot de in aanmerking genomen functies, met alle daaraan verbonden specifieke aspecten inzake belasting, beloning en opleidingseisen op het moment van de datum waarop de ter gelegenheid van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling gegeven beschikking betrekking heeft, in dit geval 21 december 2015, niet ouder zijn dan 24 maanden. Dit betekent dat de gegevens met betrekking tot de voor appellante geselecteerde functies op het moment van de datum in geding, en niet zoals appellante lijkt te veronderstellen op de datum waarop de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van latere datum een aanvullende motivering verstrekt, niet ouder dan 24 maanden mogen zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3711). Nu zowel uit de primaire als in de bezwaarfase overgelegde CBBS-uitdraaien van de in aanmerking genomen functies volgt dat deze functies op 21 december 2015 niet ouder dan 24 maanden waren, konden deze functies aan de schatting ten grondslag worden gelegd.
4.7.
Uit wat is overwogen in 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
6. Het verzoek om wettelijke rente wordt afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan S. Wijna, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2019.
(getekend) S. Wijna
(getekend) C.M. van de Ven

RB