ECLI:NL:CRVB:2017:4511

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 december 2017
Publicatiedatum
12 februari 2018
Zaaknummer
16/1310 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische grondslag en begeleidingsbehoefte in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die zich met psychische klachten ziek had gemeld, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uwv om hem een loongerelateerde WGA-uitkering toe te kennen. De rechtbank had in een tussenuitspraak geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berustte, maar dat de arbeidskundige motivering niet in stand kon blijven. De rechtbank had het Uwv de gelegenheid gegeven om het gebrek in de motivering te herstellen, wat leidde tot een nieuw rapport van de arbeidsdeskundige.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was, omdat onvoldoende rekening was gehouden met informatie van de behandelend sector. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit terecht heeft onderschreven. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv voldoende en overtuigend bewijs heeft geleverd van de begeleidingsbehoefte van de appellant, en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd die de eerdere conclusies van het Uwv zouden ondermijnen.

De Raad heeft verder geconcludeerd dat de rol van een jobcoach in het kader van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen rol speelt, maar dat deze wel kan worden aangevraagd voor re-integratie in passend werk. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

Uitspraak

16.1310 WIA

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 15 september 2015, 14/3584 (aangevallen tussenuitspraak) en de uitspraak van de rechtbank
Noord-Holland van 19 januari 2016, 14/3584 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 26 januari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.G. Burgers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter zitting van 15 december 2017 behandeld. Namens appellant is verschenen mr. Burgers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. van Nieuwburg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 24 april 2012 heeft appellant zich met psychische klachten ziek gemeld vanuit een
situatie dat hij uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving. Na een beoordeling op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen heeft het Uwv appellant bij besluit van 6 maart 2014 met ingang van 22 april 2014 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellant is vastgesteld op 54,29. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 28 juli 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 43,66%.
1.2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen tussenuitspraak overwogen dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust, maar dat de daaraan ten grondslag gelegde arbeidskundige motivering niet in stand kan blijven omdat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft nagelaten te onderzoeken of en te onderbouwen dat bij inschakeling van een jobcoach bij de concrete uitoefening van de geselecteerde functies die mate en intensiteit van begeleiding mogelijk is die tegemoetkomt aan de specifieke beperkingen van appellant. Ook heeft deze arbeidsdeskundige niet bezien of van werkgevers in redelijkheid gevergd kan worden een jobcoach op de werkplek toe te laten om appellant te begeleiden. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld het gebrek in de motivering van het bestreden besluit te herstellen. Hierop heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op
12 oktober 2015 nader gerapporteerd.
1.3.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat met het arbeidskundig rapport van 12 oktober 2015 voldoende inzichtelijk is gemotiveerd dat in de geduide functies begeleiding door een jobcoach is te realiseren en dat van werkgevers in redelijkheid kan worden gevergd een jobcoach op de werkplek toe te laten om appellant te begeleiden. De rechtbank heeft in wat appellant hier tegenover heeft gesteld geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Het beroep is gegrond verklaard, het bestreden besluit is vernietigd en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit zijn in stand gelaten.
2.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest, omdat daarbij onvoldoende rekening is gehouden met de informatie van de behandelend sector. Hij heeft daartoe verwezen naar een behandelplan van
GGZ-Noord van 18 augustus 2014, een voortgangsrapportage van 1 september 2014 en een rapportageoverzicht van de laatste twintig rapporten tot 8 december 2014, waaraan de rechtbank volgens appellant ten onrechte is voorbijgegaan. Appellant is van mening dat hij volledig arbeidsongeschikt is door beperkingen op het gebied van persoonlijk functioneren. Ten onrechte is er geen rekening mee gehouden dat appellant veel moeite heeft met omgaan met autoriteit en niet kan samenwerken. De begeleidingsbehoefte van appellant is niet juist ingeschat, terwijl van werkgevers niet kan worden gevergd de noodzakelijke langdurige intensieve begeleiding, al dan niet door een jobcoach, te (laten) bieden. Verder heeft appellant er moeite mee dat het Uwv herhaaldelijk de gelegenheid is geboden omissies te herstellen.
2.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv heeft geen medische onderbouwing gezien voor het standpunt van appellant dat zijn belastbaarheid is overschat. Het Uwv heeft voorts verwezen naar een arbeidskundig rapport van 2 mei 2016, waarin is vermeld dat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen sprake is van dusdanige problematiek dat aan een werkgever of collega’s eisen worden gesteld die buiten proportie zijn. Het betreft een niveau van begeleiding dat van leidinggevenden en collega’s in redelijkheid verwacht mag worden. Wellicht is coaching door een jobcoach in aanvang aan te bevelen, om werkgever en collega’s handvatten aan te reiken. Dit is echter niet blijvend. De eventuele inzet van een jobcoach is daarbij te zien als een re-integratieaspect, aldus het Uwv.
3.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.2.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De Raad stelt zich achter de overwegingen 4.2 tot en met 4.7 in de aangevallen tussenuitspraak over die grondslag en maakt deze tot de zijne. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
3.3.
Dat de rechtbank is voorbijgegaan aan de door appellant verstrekte informatie van de behandelend sector wordt niet gevolgd, omdat de door appellant ingebrachte medische stukken in 4.6 van de tussenuitspraak zijn genoemd, terwijl ook andere informatie van de GGZ is betrokken bij de beoordeling.
3.4.
Het standpunt van het Uwv dat, mede aan de hand van wat in de uitspraak van de Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:913 is uiteengezet, er geen sprake is van een bijzondere begeleidingsbehoefte in kwalitatieve zin, maar van een begeleidingsbehoefte waarin kan worden voorzien door de enkele aanwezigheid van een leidinggevende en/of collega’s, kan worden gevolgd. Het Uwv heeft een voldoende en overtuigend beeld gegeven van de begeleidingsbehoefte voor zover die het gevolg is van de medische toestand van appellant. In wat door appellant naar voren is gebracht zijn onvoldoende aanknopingspunten te vinden om aan te nemen dat hij op medische gronden niet kan samenwerken, dat hij niet kan werken onder een leidinggevende en dat de voor hem op grond van zijn medische toestand noodzakelijke begeleiding uitgaat boven wat door het Uwv is aangenomen. Appellant heeft verder geen nieuwe medische gegevens overgelegd, waaruit blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellant.
3.5.
De voorziening van de jobcoach kan worden aangevraagd ten behoeve van de
re-integratie in passend werk, maar kan in het kader van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen rol spelen.
3.6.
De geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellant is afdoende gemotiveerd in de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 21 juli 2014, 16 maart 2015 en 12 oktober 2015.
3.7.
Dat het appellant onaangenaam heeft getroffen dat het Uwv in beroep herstelmogelijkheden zijn geboden is te begrijpen, maar kan in het kader van een rechterlijke beoordeling niet leiden tot een vernietiging van de bestreden uitspraken, omdat de rechtbank daarbij niet buiten haar wettelijke mogelijkheden is getreden. De rechtbank heeft daarom terecht een proceskostenveroordeling uitgesproken.
3.8.
Uit wat is overwogen in 3.2 tot en met 3.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zullen worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
5. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen tussenuitspraak;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en D. Hardonk-Prins en C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2018.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) R.H. Budde

UM