1.3.Bij besluit van 19 oktober 2016 is appellante per 1 september 2016 geplaatst in de (generieke) functie [naam functie 2] (salarisschaal 10), werknaam [werknaam 2] , bij [eenheid X] , afdeling [afdeling 1] . Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 6 november 2017 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat de door appellante feitelijk verrichte werkzaamheden vanaf januari 2015 leidend zijn bij de plaatsing in de functie van [naam functie 2] . Het gaat daarbij niet om de wijze waarop zij haar functie heeft vervuld. In haar werk droeg appellante bij aan de ontwikkeling en realisatie van het strategisch beleid bij [eenheid X] . Tussen partijen is ook niet in geschil dat de werkzaamheden vanaf 2015 bestonden uit het opzetten van een werkwijze voor de toepassing van de Wet Bibob en het project [project] . Aan de complexere werkzaamheden voor het project [project] was appellante, volgens de rechtbank, niet toegekomen. Verder zijn de werkzaamheden van appellante in het kader van de Wet Bibob beperkt gebleven tot het afgebakende terrein van vastgoedtransacties. Zij verrichtte deze niet in een volledig zelfstandige rol. De feitelijke werkzaamheden van appellante zijn dan ook volgens de rechtbank onder te brengen binnen de resultaatgebieden van de door het college gekozen functie. Het college is niet gehouden om te kiezen voor de meest gunstige indeling voor de ambtenaar. Het college heeft de bevoegdheid om als werkgever naar eigen inzicht en voorkeur zijn organisatie vorm te geven en in te richten, ook al kent dat mogelijk (ook) nadelen voor de betrokken ambtenaren. Verder is niet in geschil dat voorafgaand aan de plaatsing geen gesprek met appellante heeft plaatsgevonden, zoals dit wel is gebeurd bij andere collega’s. Het college heeft toegelicht dat dit verband hield met andere problemen waarvoor tussen partijen een oplossing is gevonden met een vaststellingovereenkomst. Los daarvan is tijdens de bezwaarprocedure alsnog aan appellante aangeboden om in gesprek te gaan. Appellante heeft daarvan echter geen gebruik gemaakt. Onder die omstandigheden kan de stelling van appellante dat een gesprek ten onrechte achterwege is gebleven, niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De inpassing in de generieke functie van [naam functie 2] is naar het oordeel van de rechtbank daarom niet in strijd met het recht en niet onhoudbaar.
3. In hoger beroep heeft appellante, kort samengevat, aangevoerd dat haar werkzaamheden door het college en de rechtbank wat betreft taken en verantwoordelijkheden zijn onderschat. Gedurende haar dienstverband is zij geconfronteerd met een groot afbreukrisico, dat zich ook heeft geëffectueerd. Verder heeft zij aangevoerd dat zij de complexe werkzaamheden al verrichtte op het moment dat zij van het project [project] werd afgehaald. Bovendien waren haar werkzaamheden in het kader van de Wet Bibob meeromvattend en heeft zij die met een grote mate van zelfstandigheid verricht. Het feitelijk samenstel van werkzaamheden rechtvaardigt volgens appellante een aanmerkelijk hogere inschaling dan wel plaatsing in een hogere functie. Volgens appellante is de procedure onzorgvuldig verlopen en is de plaatsing gebaseerd op ondeugdelijke informatie. Ook mocht zij op grond van uitspraken van haar vorige leidinggevende bij een beoordeling in 2013 verwachten op een hoger gewaardeerde functie te worden geplaatst.
4. Van de zijde van het college is dit standpunt van appellante gemotiveerd bestreden.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.