ECLI:NL:CRVB:2019:349
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.S. van der Kolk
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- R.B. Kleiss
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WIA-uitkering aan appellante. Appellante had zich op 8 juli 2013 ziek gemeld vanwege spier-, pees- en gewrichtsklachten, terwijl zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 6 juli 2015 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij in staat werd geacht met passend werk meer dan 65% van haar loon te verdienen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv en later door de rechtbank Den Haag in twee aangevallen uitspraken. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen onvoldoende zijn erkend en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de bijwerkingen van haar medicatie. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat de vastgestelde belastbaarheid van appellante juist is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellante, en het hoger beroep is afgewezen. Tevens is het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.