ECLI:NL:CRVB:2019:3481

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
6 november 2019
Zaaknummer
18/4881 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en beoordeling hoorplicht

Op 6 november 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de rechtbank Overijssel. De zaak betreft een afwijzing van een aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het CIZ. Appellante, geboren in 1937, diende op 27 februari 2017 een aanvraag in, die op 15 mei 2017 werd afgewezen. Het CIZ verklaarde het bezwaar ongegrond, onder verwijzing naar een medisch advies dat stelde dat er geen noodzaak was voor 24-uurs zorg. De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat er geen schending van de hoorplicht was. Appellante had niet gereageerd op een uitnodiging voor een hoorzitting en had geen medische stukken overgelegd die de juistheid van het medisch advies konden betwisten.

In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat haar hoorplicht was geschonden en verzocht om benoeming van een deskundige. De Raad oordeelde dat er geen schending van de hoorplicht was, omdat appellante niet binnen de gestelde termijn had aangegeven gehoord te willen worden. Ook werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan het medisch advies te twijfelen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden, en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.4881 WLZ

Datum uitspraak: 6 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 6 augustus 2018, 17/2665 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.J.M. Kobossen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2019. Namens appellante is mr. Kobossen verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Kersjes‑van Bussel.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1937, heeft op 27 februari 2017 een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.2.
Bij besluit van 15 mei 2017 heeft CIZ deze aanvraag afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 7 november 2017 (bestreden besluit) heeft CIZ, onder verwijzing naar het advies van de medisch adviseur, het bezwaar tegen het besluit van 15 mei 2017 ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat uit het onderzoek niet blijkt dat sprake is van een (medische) noodzaak tot 24 uur zorg in de nabijheid.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat geen sprake is van schending van de hoorplicht. CIZ heeft in een mail van 24 oktober 2017 een aantal data vermeld waarop de hoorzitting zou kunnen plaatsvinden, met de opmerking graag op korte termijn van de gemachtigde van appellante te horen. Gebleken is dat de gemachtigde van appellante deze mail op de dag van verzending heeft gelezen, maar hier niet op heeft gereageerd. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch advies van 12 mei 2017 op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Hierbij is voldoende gemotiveerd dat de beschikbare informatie voldoende actueel en relevant is en dat het opvragen van aanvullende informatie geen toegevoegde waarde heeft. Appellante heeft geen medische stukken of contra-expertise overgelegd waaruit volgt dat aan het medisch advies moet worden getwijfeld. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat de gebrekkige kennis van de Nederlandse taal van appellante en haar dochters, evenals in de tussen partijen gewezen uitspraak van de Raad van 14 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2221, niet heeft geleid tot een ondeugdelijk medisch advies.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft aangevoerd dat sprake is van schending van de hoorplicht. Appellante heeft concreet kenbaar gemaakt dat zij tijdens een hoorzitting gehoord wil worden. De beschreven gang van zaken ontslaat een overheidsorgaan niet van de wettelijke plicht om een concrete uitnodiging voor een hoorzitting te verzenden. Appellante is hierdoor in haar belangen geschaad, omdat bij de hoorzitting afspraken gemaakt hadden kunnen worden over wat door CIZ gedaan had moeten worden met de medische machtiging. Verder verzoekt appellante de Raad een deskundige te benoemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit het dossier en wat ter zitting is verklaard volgt dat geen sprake is van schending van de in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde hoorplicht. Van het horen kan op grond van artikel 7:3, aanhef en onder d, van de Awb worden afgezien als de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord. Bij de ontvangstbevestiging van 10 juli 2017 heeft CIZ een “Formulier Hoorzitting” aan de gemachtigde van appellante gestuurd. Hierop staat vermeld dat indien het formulier niet binnen vier weken retour wordt ontvangen, CIZ ervan uitgaat dat appellante niet wil worden gehoord. Ter zitting heeft appellante verklaard dat zij bekend is met het formulier en dit niet heeft teruggestuurd. Appellante heeft daarmee niet binnen de gestelde redelijke termijn kenbaar gemaakt dat zij gehoord wenst te worden, zodat CIZ op grond van artikel 7:3, aanhef en onder d, van de Awb heeft kunnen afzien van het horen van appellante. Niettemin heeft CIZ in de mail van 24 oktober 2017 de gemachtigde vier dagen voorgesteld voor een mogelijke telefonische hoorzitting. De gemachtigde heeft ook op deze mail niet gereageerd. Ook overigens zijn er geen omstandigheden op grond waarvan CIZ had moeten overgaan tot het horen van appellante.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoet aan de zorgvuldigheidseisen die hiervoor gelden. De medisch adviseur heeft geadviseerd op basis van de bevindingen tijdens het huisbezoek en de medische informatie van de huisarts die bij de aanvraag is overgelegd. Er zijn geen aanwijzingen dat nadere medische informatie ingewonnen zou moeten worden bij de behandelend sector. Appellante heeft ook in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd op grond waarvan twijfel zou kunnen ontstaan aan de juistheid van het medisch advies.
4.3.
Nu appellante voldoende gelegenheid heeft gehad om medische stukken over te leggen, daarvan geen gebruik heeft gemaakt en geen twijfel heeft gezaaid over de beoordeling door CIZ, bestaat geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking, met verbetering van de gronden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van E.D. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2019.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) E.D. de Jong