ECLI:NL:CRVB:2019:3462
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag voor een traplift en procesbelang in het bestuursrecht
In deze zaak heeft appellante, die samen met haar echtgenoot in een bovenwoning woont, een aanvraag ingediend voor een traplift op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen heeft deze aanvraag afgewezen. Tijdens de beroepsprocedure heeft de echtgenoot van appellante ook een aanvraag voor een traplift gedaan, welke door het college is toegewezen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang, omdat er inmiddels een traplift was geplaatst en appellante geen schade had geleden door het besluit van het college.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij wel degelijk schade heeft geleden, omdat haar zoon haar had verzocht om te betalen voor de ondersteuning die hij had verleend. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat er geen bewijs is dat appellante daadwerkelijk schade heeft geleden, aangezien zij geen betalingen heeft verricht en er geen betalingsverplichtingen zijn ontstaan. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en bevestigt dat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.