ECLI:NL:CRVB:2019:3452
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van bijstandsverlening in verband met kasstorting en de kwalificatie als inkomen
In deze zaak gaat het om een herziening van de bijstandsverlening over januari 2017, naar aanleiding van een kasstorting van € 370,- op 30 januari 2017. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die eerder had geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam de kasstorting ten onrechte had aangemerkt als inkomen volgens artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet (PW). De rechtbank had de verklaring van de betrokkene over de herkomst van de kasstorting niet ongeloofwaardig geacht en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen.
In hoger beroep heeft het college betoogd dat de betrokkene vrijelijk over het bedrag van € 370,- kon beschikken en dit had aangewend voor zijn levensonderhoud, waardoor de kasstorting als inkomen moet worden aangemerkt. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kasstorting geen inkomen is. De enkele verklaring dat hij het bedrag had gespaard van wisselgeld is onvoldoende onderbouwd.
De Centrale Raad van Beroep vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep ongegrond. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De zaak benadrukt het belang van bewijsvoering bij het aantonen van de herkomst van geld dat als inkomen kan worden aangemerkt.