ECLI:NL:CRVB:2019:3451
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid tot opschorten en intrekken van bijstand op basis van onderzoek naar bankrekening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de opschorting en intrekking van bijstand aan appellante door het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg. Appellante ontving sinds 1 februari 2012 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Het college heeft op 31 januari 2017 het recht op bijstand opgeschort, omdat appellante niet de bankafschriften had ingeleverd van al haar bankrekeningen. Dit besluit volgde op een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, waarbij bleek dat de zorgtoeslag van appellante op een bankrekening werd gestort die niet bij het college bekend was.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante de gevraagde gegevens tijdig had ingeleverd en dat het college niet bevoegd was om het recht op bijstand op te schorten, omdat de bankrekening waar de zorgtoeslag op werd gestort niet op haar naam stond. De Raad oordeelde dat appellante ten tijde van het opschortingsbesluit niet in verzuim was, waardoor het college niet bevoegd was om de bijstand in te trekken. De rechtbank had dit niet onderkend, wat leidde tot de vernietiging van de aangevallen uitspraak. De Raad verklaarde het beroep gegrond en herstelde de besluiten van het college, waardoor appellante weer recht heeft op bijstand met ingang van 31 januari 2017.
Daarnaast werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die op € 56,54 werden begroot. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bijstandsverlenende instanties om zorgvuldig om te gaan met de bevoegdheid tot opschorting en intrekking van bijstand, vooral in gevallen waar de betrokken gegevens niet op naam van de betrokkene staan.