ECLI:NL:CRVB:2019:3431
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging loongerelateerde WGA-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar loongerelateerde WGA-uitkering te beëindigen. Appellante, die zich in 2013 ziek meldde met zowel fysieke als psychische klachten, had eerder een WGA-uitkering ontvangen die tot 12 februari 2019 was toegekend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten overtuigend gemotiveerd dat appellante in staat is om volledige werkdagen te verrichten, ondanks haar klachten. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de conclusies van de verzekeringsarts te twijfelen.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er geen lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts heeft plaatsgevonden en dat haar beperkingen niet correct zijn ingeschat. Ze heeft verzocht om de benoeming van een medisch deskundige, maar de Raad oordeelde dat er voldoende medische informatie beschikbaar was en dat de verzekeringsarts zijn conclusies voldoende had onderbouwd. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de relevante informatie van behandelaars had betrokken en dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die de eerdere beoordelingen konden ondermijnen.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat de beëindiging van de WGA-uitkering gerechtvaardigd was. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming door verzekeringsartsen en de rol van medische informatie in het proces.