ECLI:NL:CRVB:2019:3431

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2019
Publicatiedatum
1 november 2019
Zaaknummer
17/7668 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging loongerelateerde WGA-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar loongerelateerde WGA-uitkering te beëindigen. Appellante, die zich in 2013 ziek meldde met zowel fysieke als psychische klachten, had eerder een WGA-uitkering ontvangen die tot 12 februari 2019 was toegekend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten overtuigend gemotiveerd dat appellante in staat is om volledige werkdagen te verrichten, ondanks haar klachten. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de conclusies van de verzekeringsarts te twijfelen.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er geen lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts heeft plaatsgevonden en dat haar beperkingen niet correct zijn ingeschat. Ze heeft verzocht om de benoeming van een medisch deskundige, maar de Raad oordeelde dat er voldoende medische informatie beschikbaar was en dat de verzekeringsarts zijn conclusies voldoende had onderbouwd. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de relevante informatie van behandelaars had betrokken en dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die de eerdere beoordelingen konden ondermijnen.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat de beëindiging van de WGA-uitkering gerechtvaardigd was. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming door verzekeringsartsen en de rol van medische informatie in het proces.

Uitspraak

17.7668 WIA

Datum uitspraak: 30 oktober 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 oktober 2017, 17/2719 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.L Wittensleger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Wittensleger. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als thuishulp A voor 24 uur per week. Op
17 juli 2013 heeft appellante zich ziek gemeld met fysieke klachten. Later zijn ook psychische klachten ontstaan. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 juni 2016. De FML bevat tevens een urenbeperking van gemiddeld vier uur per dag, twintig uur per week. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante 46,28% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van
11 juli 2016 heeft het Uwv appellante met ingang van 13 juli 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend voor een periode tot en met 12 februari 2019.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 21 maart 2017 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten ten grondslag van 2 januari 2017 en 16 maart 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 6 januari 2017 en 20 maart 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 6 januari 2017 aanleiding gezien de door de verzekeringsarts opgestelde FML te wijzigen. Beperkingen zijn toegevoegd voor werkzaamheden met verhoogd persoonlijk risico, prikkelbaarheid, in verband met astma, allergie en incontinentie en de handbelastbaarheid is extra beperkt. Voor de door de verzekeringsarts aangenomen urenbeperking wordt door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden gezien, aangezien geen sprake is van een aandoening die tot energieverlies leidt of dat sprake is van verminderde beschikbaarheid of deconditionering en verstoord dag en nachtritme. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van deze gewijzigde FML nieuwe functies geselecteerd. Op basis van deze functies is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend op 13,1%. Bij het bestreden besluit is aan appellante medegedeeld dat zij vanaf 13 juli 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De loongerelateerde WGA-uitkering zal echter pas per 12 februari 2019 worden beëindigd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank ziet ook geen reden te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze conclusies zijn niet strijdig met de informatie van de behandelaars. Appellante heeft volgens de rechtbank geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt van een medische noodzaak voor het aannemen van verdergaande beperkingen waaronder een urenbeperking. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat appellante de werkzaamheden behorende bij de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies niet kan verrichten.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen lichamelijk onderzoek heeft uitgevoerd en dat hij daardoor geen goed beeld van de beperkingen heeft gekregen. Verder heeft appellante aangevoerd dat zij meer beperkt is dan door het Uwv wordt aangenomen. Er is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen urenbeperking meer opgenomen. Vanwege de veelheid van klachten en beperkingen ten gevolge van slaapproblematiek, psychische klachten en fysieke klachten, die ook met elkaar samenhangen, acht appellante een urenbeperking op preventieve en energetische gronden noodzakelijk. Verder is appellante meer beperkt vanwege haar hand- en polsklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de FML de toelichting van de primaire verzekeringsarts bij “hand- en vingergebruik, knijp/grijpkracht” en “schroefbewegingen met hand en arm” ten onrechte gewijzigd van “kan minder kracht zetten” in “langdurige krachtige bewegingen”. Appellante heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, verzocht een deskundige te benoemen. Daartoe heeft zij aangevoerd dat zij het standpunt van het Uwv voldoende heeft betwist en zelf niet het inschakelen van een deskundige kan betalen. Ten slotte heeft appellante aangevoerd dat zij de geselecteerde functies gelet op haar beperkingen niet kan uitoefenen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv heeft hierbij verwezen naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 september 2019.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, heeft de Raad de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Het beroep van appellante op het arrest Korošec is aanleiding over het hoger beroep te oordelen overeenkomstig de in die uitspraak onderscheiden stappen.
Stap 1: zorgvuldigheid van de besluitvorming
4.2.
In wat appellante heeft aangevoerd, zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft appellante lichamelijk onderzocht. In de aangevallen uitspraak is inzichtelijk weergegeven welke onderzoeken door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn verricht. Naar vaste rechtspraak (onder andere de uitspraak van de Raad van 26 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9626) betekent het feit dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen lichamelijk onderzoek is verricht, niet dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is. Gelet op de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgevoerde onderzoeksactiviteiten en de daarbij kenbaar betrokken informatie van de psychotherapeut, handchirurg en revalidatiearts, bestaat er geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep gegevens heeft gemist.
Stap 2: equality of arms
4.3.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat sprake is van een oneerlijk proces en dat artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is geschonden, omdat zij niet de financiële middelen heeft om zelf een advies van een deskundige in te brengen. Er is geen reden om aan te nemen dat appellante belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. In de procedure zijn gegevens aanwezig van haar huisarts en behandelend handchirurg, psychotherapeut en revalidatiearts. Appellante heeft in de beroepsprocedure nadere informatie ingezonden van de huisarts. Al deze medische informatie is in de rapporten van 2 januari 2017 en 24 september 2017 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld en besproken en is uitvoerig onderwerp van debat tussen partijen geweest. Ter zitting bij de Raad heeft appellante bovendien verklaard dat zij niet meer onder behandeling is. Er zijn dan ook geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt. Uit het arrest Korošec volgt niet dat de rechter uit het oogpunt van equality of arms gehouden zou zijn in een situatie waarin, zoals hier aan de orde, uitvoerige informatie van behandelaars over haar aandoeningen en de onderzoeksbevindingen aanwezig zijn, van welke informatie niet gezegd kan worden dat die naar zijn aard niet geschikt is om twijfel te zaaien aan de rapporten van de verzekeringsartsen en welke informatie door de verzekeringsartsen van het Uwv inzichtelijk bij hun beoordeling is betrokken, zodat deze door de rechter kan worden getoetst, een medisch deskundige te benoemen. Het gestelde financiële onvermogen om desgewenst een deskundige in te schakelen heeft appellante niet onderbouwd, zodat ook deze stelling geen doel treft.
Stap 3: inhoudelijke beoordeling
4.4.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd over haar beperkingen vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is in de rapporten van 2 januari 2017, 24 september 2017 en
16 september 2019 overtuigend gemotiveerd waarom appellante in staat moet worden geacht om hele dagen te werken. Uit de medische informatie van de behandelaars kan niet worden afgeleid dat dit oordeel onjuist is. Appellante heeft ook geen medische objectieve gegevens in het geding gebracht waaruit blijkt dat extra recuperatieperiodes noodzakelijk zijn en dat appellante hierdoor niet hele dagen kan werken. Ter zitting heeft het Uwv met juistheid vermeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitvoerig aan de hand van de van de behandelaars ontvangen informatie tot verscherping en uitbreiding van een aantal beperkingen is gekomen, maar eveneens heeft toegelicht dat de aard van de aandoeningen van appellante geen urenbeperking rechtvaardigt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts rekening gehouden met de gestoorde glucose-intolerantie door een beperking aan te nemen voor ’s avonds en ’s nachts werken. Ten aanzien van de beperking op hand- en vingergebruik wordt opgemerkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij zijn beoordeling de informatie van de handchirurg heeft betrokken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader overlegd over de belasting op het item knijp- en grijpkracht, wat heeft geleid tot een afdoende motivering in de geselecteerde functies dat geen medische bezwaren ten aanzien van de belasting op dit punt bestaan. Omdat appellante in hoger beroep geen nieuwe medische informatie heeft ingediend die twijfel zou kunnen oproepen aan de juistheid van de medische beoordeling, slaagt de beroepsgrond dat de arbeidsbeperkingen van appellante zijn onderschat niet. Voor benoeming van een onafhankelijke medisch deskundige bestaat ook op deze grond geen aanleiding.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de beperkingen in de FML van 6 januari 2017 wordt ook het oordeel van de rechtbank over de geschiktheid van de geselecteerde functies onderschreven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 6 januari 2017 en 20 maart 2017 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom appellante in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen.
4.6.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2019.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) C.I. Heijkoop

RB