ECLI:NL:CRVB:2019:3426
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens niet meewerken aan huisbezoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de intrekking van bijstand aan appellant, die niet heeft meegewerkt aan een huisbezoek dat op 30 november 2017 plaatsvond. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had de bijstand met ingang van 30 november 2017 ingetrokken, omdat appellant de medewerkingsverplichting had geschonden. Appellant had geen toestemming van de hoofdbewoner om het huisbezoek toe te laten, wat volgens de Raad in de risicosfeer van appellant ligt.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant voerde aan dat er geen aanleiding was voor het huisbezoek, omdat zijn woonsituatie al bekend was bij het college. De Raad oordeelde echter dat de omstandigheden, waaronder het feit dat er meerdere personen op hetzelfde adres stonden ingeschreven, voldoende reden gaven voor het huisbezoek. De Raad benadrukte dat het belang van het college om de woonsituatie te verifiëren groot is, en dat alleen in uitzonderlijke gevallen een weigering om mee te werken aan een huisbezoek gerechtvaardigd kan zijn.
Appellant stelde dat hij niet kon meewerken omdat de hoofdbewoner niet thuis was, maar de Raad oordeelde dat appellant voldoende gelegenheid had om toestemming te vragen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant door zijn niet-meewerken de medewerkingsverplichting had geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.