In deze zaak gaat het om de toekenning van een militair invaliditeitspensioen aan een appellant die als dienstplichtig militair heeft gediend en na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar een verzoek indiende. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de staatssecretaris van Defensie zijn beslissing om het verzoek af te wijzen, mocht baseren op een verzekeringsgeneeskundig rapport en advies van een verzekeringsarts. De appellant, geboren in 1928, heeft in het verleden psychische klachten ervaren, maar de Raad concludeert dat deze klachten niet op de peildatum van 1 december 1993 konden worden vastgesteld. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad stelt vast dat de appellant pas na het overlijden van zijn echtgenote in 2010 hulp heeft gezocht voor zijn klachten, en dat de psychische problemen pas in 2012 zijn gekwalificeerd als een posttraumatische stressstoornis. De Raad concludeert dat er geen bewijs is dat de appellant op de peildatum leed aan een psychische aandoening die verband houdt met zijn militaire dienst. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.