ECLI:NL:CRVB:2019:3399
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de intrekking van bijstandsrecht wegens niet tijdig overleggen van bankafschriften
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de intrekking van het recht op bijstand van appellante, die niet tijdig de gevraagde bankafschriften en een opheffingsbewijs van haar bankrekening heeft overgelegd. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellante stelde dat de termijn die haar was gegeven om de gevraagde gegevens te overleggen onredelijk kort was, maar de Raad oordeelde dat de termijn van zes dagen niet onredelijk was. Appellante had niet aannemelijk gemaakt dat zij netto slechts één dag had om de gegevens op te vragen. De Raad benadrukte dat appellante zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van de gevraagde informatie en dat zij had moeten contact opnemen met het college als zij meer tijd nodig had. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.