ECLI:NL:CRVB:2019:3381
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Authenticiteit van verklaringen in bestuursrechtelijke procedure omtrent registratie onroerend goed
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. Het geschil betreft de authenticiteit van verklaringen die door appellanten zijn overgelegd, waarin werd gesteld dat zij geen onroerende zaken op hun naam hadden geregistreerd. Deze verklaringen zijn echter door het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) als vals aangemerkt. De Raad heeft eerder, in een uitspraak van 5 juni 2018, geoordeeld dat de eigenaar van een onroerende zaak als belastingplichtige wordt aangemerkt en dat het aan de betrokkene is om aan te tonen dat deze zaken niet tot zijn vermogen behoren. In het vervolgonderzoek door het IBF is vastgesteld dat de handtekeningen op de verklaringen niet authentiek zijn, wat de betrouwbaarheid van de documenten in twijfel trekt. De Raad concludeert dat de appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van de op hun naam geregistreerde woning, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De uitspraak van de Raad verklaart het beroep ongegrond en bevestigt het besluit van het college.