In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het CIZ tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had geoordeeld dat het CIZ onvoldoende had onderzocht of de betrokkene, die lijdt aan Adrenogenitaal syndroom (AGS) en verschillende psychiatrische aandoeningen, recht had op zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz). De rechtbank oordeelde dat het CIZ niet had aangetoond dat er geen blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur zorg in de nabijheid was. Het CIZ had de aanvraag van de betrokkene voor zorg afgewezen, waarbij het zich baseerde op een medisch advies dat stelde dat er geen medische noodzaak was voor dergelijke zorg. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de beroepsgrond van het CIZ slaagt, omdat het CIZ terecht heeft geconcludeerd dat de somatische klachten van de betrokkene niet leiden tot een blijvende behoefte aan zorg. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het besluit van het CIZ ongegrond. De Raad concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn dat de betrokkene acuut in een noodsituatie zal komen, waarbij hij zelf niet adequaat kan reageren. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig onderzoek door het CIZ, maar bevestigt ook dat de somatische grondslag voor zorg bepalend is voor toegang tot Wlz-zorg.