In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 oktober 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van zijn WIA-uitkering door het Uwv. Appellant, die zich op 22 maart 2010 ziek meldde met psychische en fysieke klachten, had eerder een uitkering aangevraagd op basis van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). Het Uwv had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. Tijdens de beroepsprocedure zijn verschillende deskundigen ingeschakeld, waaronder MDL-arts prof. dr. H.J. Metselaar en verzekeringsarts L. Greveling-Fockens, die beiden rapporten hebben uitgebracht over de belastbaarheid van appellant. De Raad oordeelde dat de bevindingen van de deskundigen overtuigend waren en dat de aanpassingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van het Uwv correct waren. De Raad bevestigde dat de resterende functies passend waren voor appellant, waardoor de mate van arbeidsongeschiktheid op 24,1% bleef. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, maar het Uwv werd wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. Daarnaast werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.