ECLI:NL:CRVB:2019:3307
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand na niet verschijnen op gesprek en verwijtbaarheid van het niet legen van de brievenbus
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van de appellant met ingang van 6 april 2017, na een opschorting van het recht op bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De opschorting vond plaats omdat de appellant niet is verschenen op een gesprek dat was gepland op 19 mei 2017, waarin zijn recht op bijstand zou worden besproken. Het college handhaafde zijn besluit na bezwaar, wat leidde tot een rechtszaak bij de rechtbank Amsterdam. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond.
De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet in staat was om zijn brievenbus te legen vanwege depressieklachten, en dat hij daarom niet op de uitnodiging voor het gesprek heeft kunnen reageren. Hij stelde dat hij niet op de hoogte was van de noodzaak om zijn brievenbus regelmatig te controleren, omdat hij weinig post ontvangt en veel communicatie digitaal verloopt. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij door zijn klachten niet in staat was om zijn post te behandelen. Bovendien werd benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van de appellant is om zorg te dragen voor een adequate behandeling van zijn post.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de intrekking van de bijstand met ingang van 6 april 2017 in stand blijft. De Raad wees erop dat het college er in beginsel van mag uitgaan dat post tijdig wordt ontvangen, en dat het niet tijdig reageren op het opschortingsbesluit voor rekening en risico van de appellant komt. De beroepsgrond van de appellant slaagde niet, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.