ECLI:NL:CRVB:2019:3300

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2019
Publicatiedatum
17 oktober 2019
Zaaknummer
15/4772 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 oktober 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid). De zaak betreft een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in een bestuursrechtelijke procedure. Appellante had eerder een beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uwv, maar trok dit beroep in nadat het Uwv op 16 juli 2019 een gewijzigde beslissing op bezwaar had genomen. Appellante verzocht de Raad om het Uwv te veroordelen in de proceskosten en tot schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De Raad heeft vastgesteld dat de procedure in totaal meer dan vijf jaar heeft geduurd, wat de redelijke termijn overschrijdt. De Raad heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan appellante tot een bedrag van € 1.500,- en de kosten van appellante in de procedure tot een totaalbedrag van € 2.603,20. De uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, met L.R. Scherpenzeel-Carlier als griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 17 oktober 2019
15/4772 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a, 8:88 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
28 mei 2015, 14/2972 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft op 16 juli 2019 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Per faxbericht van 22 juli 2019 heeft mr. Aslan namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten en tot vergoeding van schade ten gevolge van overschrijding van de redelijke termijn.
Het Uwv heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Naar aanleiding van het verzoek van appellante om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter heeft de Raad de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid) als partij aangemerkt.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Op grond van artikel 8:88, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van de schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 16 juli 2019 geheel aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen.
Aangezien het Uwv reeds heeft besloten tot vergoeding van de gemaakte kosten in de bezwaarfase, moet de Raad nog slechts oordelen over de in beroep en hoger beroep gemaakte kosten.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op
€ 1.024,- in beroep en € 1.536,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
De reiskosten die appellante heeft moeten maken voor het bijwonen van de zitting bij de rechtbank en de Raad, komen tot een bedrag van € 43,20 (openbaar vervoer 2e klas) voor vergoeding in aanmerking.
Voor het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geldt het volgende.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd (CRvB 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. Verder heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat in beginsel een vergoeding van immateriële schade gepast is van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
Vanaf de datum van ontvangst door het Uwv van het bezwaarschrift op 24 april 2014
tot de datum van deze uitspraak heeft de procedure vijf jaar en ruim vijf maanden geduurd. In de zaak zelf noch in de opstelling van appellante zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met één jaar en ruim vijf maanden overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van in totaal € 1.500,-.
Van het totale tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaar tegen het besluit van het Uwv minder dan zes maanden geduurd. Vanaf de beslissing op bezwaar tot de datum van deze uitspraak zijn vier jaar en ruim elf maanden verstreken. De overschrijding van de redelijke termijn bij de bestuursrechter is ruim één jaar en ruim vijf maanden. Daarmee heeft de Raad vastgesteld dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase is geschonden. De Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan appellante tot een bedrag van € 1.500,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 2.603,20;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding
van schade tot een bedrag van € 1.500,-.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van
L.R. Scherpenzeel-Carlier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2019.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) L.R. Scherpenzeel-Carlier

VC