In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 oktober 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid). De zaak betreft een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in een bestuursrechtelijke procedure. Appellante had eerder een beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uwv, maar trok dit beroep in nadat het Uwv op 16 juli 2019 een gewijzigde beslissing op bezwaar had genomen. Appellante verzocht de Raad om het Uwv te veroordelen in de proceskosten en tot schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De Raad heeft vastgesteld dat de procedure in totaal meer dan vijf jaar heeft geduurd, wat de redelijke termijn overschrijdt. De Raad heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan appellante tot een bedrag van € 1.500,- en de kosten van appellante in de procedure tot een totaalbedrag van € 2.603,20. De uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, met L.R. Scherpenzeel-Carlier als griffier.