ECLI:NL:CRVB:2019:3264
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot herziening van eerdere afwijzing van uitkering op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1944, een verzoek ingediend om herziening van een eerdere afwijzing van zijn aanvraag voor uitkeringen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De Centrale Raad van Beroep heeft op 10 oktober 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe feiten of gegevens zijn gepresenteerd die tot een andere beslissing zouden moeten leiden. Appellant had eerder in 2002 een aanvraag ingediend, die was afgewezen omdat niet voldoende was aangetoond dat hij getroffen was door oorlogsgeweld. Deze afwijzing was in eerdere procedures bevestigd, en de Raad heeft in eerdere uitspraken vastgesteld dat het verblijf in het kamp Dinojo niet onder de werking van de Wubo valt.
De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op grond van de Wubo, de aanvrager direct betrokken moet zijn geweest bij oorlogsgeweld. De argumenten die appellant naar voren heeft gebracht, waaronder medische gevolgen, konden niet worden meegenomen in de beoordeling van de herziening. De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten zijn die de eerdere afwijzing kunnen onderbouwen. De impact van de oorlogsomstandigheden en de persoonlijke ervaringen van appellant zijn erkend, maar de Raad heeft geconcludeerd dat er geen objectieve bevestiging is van directe betrokkenheid bij oorlogsgeweld, wat noodzakelijk is voor erkenning onder de Wubo.
De uitspraak van de Raad benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken die betrekking hebben op de Wubo en de strikte voorwaarden waaronder herziening van eerdere besluiten kan plaatsvinden. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en de beslissing is openbaar uitgesproken op 10 oktober 2019.