ECLI:NL:CRVB:2016:5140
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Weigering erkenning als burger-oorlogsslachtoffer onder de Wubo
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1936, een aanvraag ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag was gebaseerd op gezondheidsklachten die appellante toeschrijft aan haar oorlogservaringen in het voormalig Nederlands-Indië. De Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank heeft de aanvraag afgewezen, omdat niet voldoende was aangetoond dat appellante was getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat appellante niet heeft aangetoond dat zij gebeurtenissen heeft meegemaakt die onder de werking van de Wubo vallen. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder haar vlucht van Soerabaja naar Batavia en de door haar genoemde afranselingen, niet overtuigend geacht. De Raad stelde vast dat de gegevens onvoldoende grondslag bieden voor de conclusie dat appellante in levensbedreigende situaties verkeerde of dat zij direct geconfronteerd is met geweld.
De Raad benadrukte dat algemene oorlogsomstandigheden, zoals honger en armoede, niet kunnen worden aangemerkt als directe handelingen of maatregelen die onder de Wubo vallen. De erkenning als burger-oorlogsslachtoffer is gebonden aan specifieke gebeurtenissen die in de Wubo zijn omschreven. Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep ongegrond, en het bestreden besluit blijft in stand. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.