ECLI:NL:CRVB:2019:3261

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
15 oktober 2019
Zaaknummer
17/4377 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens niet-gemelde werkzaamheden voor eigen bedrijf

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de intrekking van bijstand van de appellant over de periode van 12 januari 2016 tot en met 13 september 2016. De intrekking is gebaseerd op de schending van de wettelijke inlichtingenverplichting door de appellant, die geen melding heeft gemaakt van op geld waardeerbare werkzaamheden die hij heeft verricht voor zijn bedrijf.

De appellant heeft in de periode in geding werkzaamheden verricht voor de organisatie van een evenement op 4 september 2016, maar heeft deze niet gemeld. Hij stelde dat hij zijn inlichtingenverplichting was nagekomen door melding te maken van eerdere activiteiten in 2012 en 2013, maar de Raad oordeelde dat deze beroepsgrond niet slaagde. De werkzaamheden in de periode in geding waren relevant en hadden gemeld moeten worden.

Daarnaast voerde de appellant aan dat het recht op aanvullende bijstand schattenderwijs kon worden vastgesteld op basis van een door hem overgelegd urenoverzicht. De Raad verwierp ook deze beroepsgrond, omdat het urenoverzicht niet verifieerbaar was en er geen adequate onderbouwing was in de vorm van een boekhouding of administratie. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, waardoor de intrekking van de bijstand in stand blijft. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

17.4377 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 april 2017, 16/10009 PW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
Datum uitspraak: 8 oktober 2019
Zitting hebben: W.F. Claessens als voorzitter, P.W. van Straalen en M. van Paridon als leden.
Griffier: P.Y.M. Liu.
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. P.J. van der Meulen, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Onwijn.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak nog om een intrekking over de periode van 12 januari 2016 tot en met 13 september 2016 (periode in geding). De grondslag daarvan is dat appellant de op hem rustende wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de op geld waardeerbare werkzaamheden die hij heeft verricht voor zijn bedrijf [bedrijf] (bedrijf).
Vaststaat dat appellant in de periode in geding voor zijn bedrijf op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht die verband houden met de organisatie van het evenement [evenement] op 4 september 2016 (evenement). Van deze werkzaamheden had appellant melding moeten maken. Dat heeft hij niet gedaan. Appellant heeft aangevoerd dat hij niettemin zijn inlichtingenverplichting is nagekomen, omdat hij melding heeft gemaakt van zijn activiteiten voor het bedrijf. Deze beroepsgrond slaagt niet. De activiteiten waarop appellant doelt, zagen op de voorbereiding van zijn bedrijf in 2012 en 2013 en niet op de hiervoor bedoelde werkzaamheden in de periode in geding.
Appellant voert voorts aan dat het mogelijk is om het recht op aanvullende bijstand schattenderwijs vast te stellen op basis van het door hem in hoger beroep overgelegde overzicht van het aantal uren per maand dat hij in de periode in geding heeft besteed aan de organisatie van het evenement (urenoverzicht). Deze beroepsgrond slaagt niet, alleen al bij gebreke aan een verifieerbare onderbouwing van het urenoverzicht, bijvoorbeeld in de vorm van een boekhouding of administratie van de door appellant gewerkte uren. Het urenoverzicht biedt daarom geen toereikende basis om schattenderwijs vast te stellen of en, zo ja, in hoeverre appellant over de periode in geding recht heeft op aanvullende bijstand.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, wordt daarom bevestigd. Dit betekent dat de intrekking van de bijstand over de periode van 12 januari 2016 tot en met 13 september 2016 in stand blijft.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) P.Y.M. Liu (getekend) W.F. Claessens