In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 mei 2017. Het geschil betreft de terugvordering van een Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO-aanvulling) die aan appellante en een derde was toegekend. De Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) had de terugvordering ingesteld op basis van de stelling dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van inkomsten. Hierdoor hebben appellante en de derde ten onrechte AIO-aanvulling ontvangen.
Het hoger beroep richtte zich specifiek op de periode van 1 januari 2010 tot 1 mei 2013 en betrof de vraag of de rechtbank de omvang van het geding correct had vastgesteld. Appellant stelde dat de rechtbank ten onrechte alleen de terugvordering had beoordeeld en niet ook de intrekking van de bijstandsverlening. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de gronden van het beroep uitsluitend betrekking hadden op de terugvordering, zoals ook bevestigd door de gemachtigde ter zitting. De rechtbank had de omvang van het geding dus op juiste wijze vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken, waarbij de griffier en de voorzitter de beslissing ondertekenden.