In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep (zaaknummer 14/1234 WWAJ). Het hoger beroep is ingetrokken omdat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) geheel aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen. De appellant, vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Veen, had eerder bezwaar gemaakt tegen een beslissing van het Uwv. Na een gewijzigde beslissing op bezwaar op 29 augustus 2018, heeft de appellant het hoger beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van proceskosten en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in de procedure is overschreden. De totale procedure heeft van 21 maart 2013 tot 30 januari 2019 geduurd, wat neerkomt op vijf jaar en tien maanden. De Raad heeft geoordeeld dat de redelijke termijn met één jaar en negen maanden is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 2.000,- voor immateriële schade. Daarnaast is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, die zijn begroot op € 4.536,74, inclusief de kosten voor rechtsbijstand en reiskosten.
De uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, met L.R. Carlier als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. De Raad heeft de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie) ook veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding aan de appellant.