In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Wajong-uitkering van appellante. Appellante, geboren in 1990, had aanvankelijk een Wajong-uitkering ontvangen op basis van een psychotische stoornis. Echter, na herbeoordeling door het Uwv in het kader van het onderzoek 'Marque', werd geconcludeerd dat er geen overtuigende aanwijzingen waren voor een psychotisch proces. De deskundige H. Kondakçi stelde dat appellante waarschijnlijk een ongedifferentieerde somatoforme stoornis had, maar ook ernstige systeemproblemen en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. De verzekeringsarts van het Uwv concludeerde dat appellante minder dan 25% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 1 maart 2012.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij niet in staat was tot het verrichten van arbeid en dat er een urenbeperking nodig was. De Raad heeft het onderzoek heropend en deskundigen benoemd om de situatie van appellante verder te onderzoeken. De deskundige concludeerde dat er aanwijzingen waren voor persoonlijkheidspathologie, maar dat er geen ernstige psychische stoornis was die een urenbeperking rechtvaardigde. De Raad oordeelde dat de mogelijkheden van appellante om arbeid te verrichten niet waren overschat en dat de geselecteerde voorbeeldfuncties medisch geschikt waren. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak met verbetering van de gronden. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante.