In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werkneemster tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar ziekengeld beëindigde. De werkneemster, die als helpende in de thuiszorg werkte, had zich ziek gemeld met gewrichtsklachten en was in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 augustus 2015 en het rapport van de verzekeringsarts discrepanties bevatten die niet begrijpelijk zijn zonder nadere toelichting. De rechtbank had het bestreden besluit van het Uwv vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. In hoger beroep heeft het Uwv aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte inconsistenties in de medische beoordeling heeft vastgesteld. De Raad oordeelt echter dat de door de rechtbank geconstateerde discrepanties niet voldoende zijn verklaard door het Uwv. Het hoger beroep van de werkneemster slaagt, terwijl het incidenteel hoger beroep van de Stichting niet slaagt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, met de verbetering van gronden, en verplicht het Uwv om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de werkneemster.