ECLI:NL:CRVB:2019:3235

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 oktober 2019
Publicatiedatum
11 oktober 2019
Zaaknummer
18/5447 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerder ontslagbesluit in het ambtenarenrecht

Op 10 oktober 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 22 december 2016. In die eerdere uitspraak werd het bezwaar van verzoekster tegen haar ontslag wegens plichtsverzuim ongegrond verklaard. Verzoekster, die zich in deze procedure liet vertegenwoordigen door een advocaat, stelde dat de bestuursrechter niet bevoegd was, omdat het ontslagbesluit en de beslissing op bezwaar geen besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waren, maar frauduleuze handelingen. Daarnaast voerde zij aan dat er geen sprake was van plichtsverzuim, omdat het tijdsregistratiesysteem van de gemeente niet betrouwbaar was.

De Raad heeft het verzoek om herziening afgewezen. De Raad benadrukte dat herziening alleen mogelijk is op basis van feiten en omstandigheden die vóór de uitspraak plaatsvonden, niet bekend waren en die, indien eerder bekend, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De Raad oordeelde dat de door verzoekster ingediende stukken niet relevant waren voor de beoordeling van het plichtsverzuim en dat het verzoek om herziening niet aan de voorwaarden voldeed.

De Raad wees ook de vordering van het college om verzoekster in de kosten van de procedure te veroordelen af, omdat er onvoldoende aanleiding voor was. De uitspraak werd gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van griffier E. Stumpel, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

18.5447 AW

Datum uitspraak: 10 oktober 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 22 december 2016, 15/6187 AW
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
het college van burgemeester en wethouders van Katwijk (college)
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft een verzoek om herziening ingediend.
Namens het college heeft mr. J. van Zanten, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Verzoekster heeft haar verzoek om herziening nader onderbouwd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2019. Verzoekster is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Zanten.
Het onderzoek is heropend, waarna het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2019. Verzoekster is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Zanten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij de uitspraak van 22 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5020, heeft de Raad het bij besluit van 31 maart 2015 ongegrond verklaarde bezwaar tegen het besluit van 25 november 2014, waarbij verzoekster wegens plichtsverzuim met ingang van 1 december 2014 de disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk ontslag is opgelegd, in stand gelaten.
1.2.
Bij uitspraak van 18 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:152, heeft de Raad het verzoek om herziening van de uitspraak van 22 december 2016 afgewezen.
2. Verzoekster heeft aan haar thans ingediende verzoek om herziening primair ten grondslag gelegd dat de bestuursrechter niet bevoegd was, omdat het ontslagbesluit van 25 november 2014 en de beslissing op bezwaar van 31 maart 2015 geen besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn, maar frauduleuze handelingen waarover zij aangifte heeft gedaan. Volgens verzoekster had zij geen aanstelling, maar een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Voor zover de Raad daarin niet mee gaat heeft verzoekster, subsidiair, aangevoerd dat geen sprake is geweest van in redelijkheid gegeven dienstopdrachten waardoor sprake zou zijn van plichtsverzuim nu, samengevat, uit extern onderzoek is gebleken dat het tijdsregistratiesysteem van de gemeente [gemeente] niet betrouwbaar was ingericht en de ICT‑omgeving van de gemeente [gemeente] niet op orde was. Verzoekster heeft ter onderbouwing van haar standpunten diverse stukken overgelegd, onder meer passages uit accountantsrapportages van Deloitte uit 2014 en van Ernst & Young uit 2011, het benoemingsbesluit van verzoekster van 24 april 2009, verslagen van collegevergaderingen uit diverse periodes, het rapport Cultuuronderzoek Gemeente [gemeente] van september-oktober 2016, een aan verzoekster gerichte brief uit december 2012 inzake de ongegrondverklaring van een klacht van haar uit 2012, bekendmakingen van de gemeente [gemeente] inzake genomen besluiten eind 2014 en begin 2015 en een aan verzoekster gerichte e‑mail van oktober 2014 van het Hoofd afdeling Projecten.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
De Raad benadrukt dat een onherroepelijk geworden uitspraak alleen kan worden herzien als aan alle drie de hiervoor genoemde voorwaarden is voldaan.
3.3.
Zoals de Raad ook reeds in zijn onder 1.2 vermelde uitspraak heeft overwogen, is het vaste rechtspraak van de Raad dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening alleen kan worden toegepast indien aangelegenheden van feitelijke aard naar voren zijn gekomen. Het dient er niet toe om een hernieuwde discussie te voeren, noch om een discussie over de betreffende uitspraak te openen. Slechts aangelegenheden van feitelijke aard kunnen tot herziening leiden.
3.4.
Met de door verzoekster ingenomen standpunten wil zij in wezen een hernieuwde discussie over de zaak voeren. Voor zover de door verzoekster overgelegde stukken al feiten of omstandigheden bevatten die bij haar niet bekend waren of redelijkerwijs niet bekend konden zijn vóór de uitspraak van 22 december 2016, zouden die feiten of omstandigheden, waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, niet tot een andere uitspraak hebben kunnen leiden, nu deze geen betrekking hebben op en daarmee niet kunnen afdoen aan het verweten plichtsverzuim.
3.5.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
4. Voor de door het college gevraagde veroordeling van verzoekster in de kosten van de procedure ziet de Raad onvoldoende aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van E. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2019.
(getekend) C.H. Bangma
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
rh