ECLI:NL:CRVB:2019:3230
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet-wonen in de gemeente van bijstandsverlening
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 14 mei 2012 bijstand ontving op basis van de Wet Werk en Bijstand. Appellant heeft op 23 maart 2014 verzocht om beëindiging van de bijstand en uitschrijving bij de gemeente Den Helder, omdat hij geen vaste woon- en verblijfplaats had. Het college van burgemeester en wethouders van Den Helder heeft daarop de bijstand per 23 maart 2014 ingetrokken. Appellant heeft zich op 22 april 2014 opnieuw gemeld voor bijstand, maar het college heeft de bijstand over de periode van 1 april 2013 tot en met 22 maart 2014 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd, omdat appellant niet tijdig had ingelicht over zijn woonplaats.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep tegen dit besluit gegrond verklaard en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen. Het college heeft vervolgens het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep tegen dit bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant zich tegen deze uitspraak gekeerd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college terecht heeft gehandeld. De Raad stelt vast dat appellant in de periode in geding geen woonplaats had in de gemeente Den Helder, wat betekent dat hij geen recht had op bijstand. De verklaring die appellant op 15 mei 2014 heeft afgelegd, wordt als geldig beschouwd, ondanks zijn beweringen dat hij onder druk stond en in beschonken toestand was. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.