In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. Geffen, hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Op 26 juli 2018 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarop appellante op 7 september 2018 het hoger beroep heeft ingetrokken. Tegelijkertijd heeft zij verzocht om vergoeding van proceskosten en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Centrale Raad van Beroep heeft de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie) als partij aangemerkt in het verzoek om schadevergoeding.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting achterwege gelaten en de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld. De Raad oordeelt dat het Uwv in de kosten van appellante moet worden veroordeeld, omdat het bestuursorgaan geheel aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen. De proceskosten zijn begroot op € 1.280,- voor verleende rechtsbijstand, en daarnaast zijn er kosten van € 170,34 voor het opvragen van medische informatie die voor vergoeding in aanmerking komen.
Met betrekking tot de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, heeft de Raad vastgesteld dat de procedure in totaal vier jaar en vijf maanden heeft geduurd, wat vijf maanden langer is dan de redelijke termijn. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 500,- voor immateriële schade. De Centrale Raad van Beroep heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot deze schadevergoeding en het Uwv tot vergoeding van de proceskosten.