ECLI:NL:CRVB:2019:323

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 januari 2019
Publicatiedatum
1 februari 2019
Zaaknummer
15/6643 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ingetrokken na tegemoetkoming door Uwv; proceskostenvergoeding en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. Geffen, hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Op 26 juli 2018 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarop appellante op 7 september 2018 het hoger beroep heeft ingetrokken. Tegelijkertijd heeft zij verzocht om vergoeding van proceskosten en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Centrale Raad van Beroep heeft de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie) als partij aangemerkt in het verzoek om schadevergoeding.

De Raad heeft het onderzoek ter zitting achterwege gelaten en de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld. De Raad oordeelt dat het Uwv in de kosten van appellante moet worden veroordeeld, omdat het bestuursorgaan geheel aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen. De proceskosten zijn begroot op € 1.280,- voor verleende rechtsbijstand, en daarnaast zijn er kosten van € 170,34 voor het opvragen van medische informatie die voor vergoeding in aanmerking komen.

Met betrekking tot de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, heeft de Raad vastgesteld dat de procedure in totaal vier jaar en vijf maanden heeft geduurd, wat vijf maanden langer is dan de redelijke termijn. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 500,- voor immateriële schade. De Centrale Raad van Beroep heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot deze schadevergoeding en het Uwv tot vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

Datum uitspraak: 30 januari 2019
15/6643 en 15/6679 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a, 8:88 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank [woonplaats] van
27 augustus 2015, 15/1290 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.H.J. Geffen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft op 26 juli 2018 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 7 september 2018 heeft mr. Geffen namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep en tot vergoeding van schade ten gevolge van het overschrijden van de redelijke termijn.
Het Uwv heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Naar aanleiding van het verzoek van appellante om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter heeft de Raad de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie) als partij aangemerkt.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Op grond van artikel 8:88, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van de schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 26 juli 2018 geheel aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.280,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
Met betrekking tot de gemaakte kosten van € 170,34 in verband met het opvragen van medische informatie, is de Raad van oordeel dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
Voor het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geldt het volgende.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd (CRvB 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. Verder heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat in beginsel een vergoeding van immateriële schade gepast is van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
Vanaf de datum van ontvangst door het Uwv van het bezwaarschrift op 3 september 2014
tot de datum van deze uitspraak heeft de procedure afgerond vier jaar en vijf maanden geduurd. In de zaak zelf noch in de opstelling van appellante zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met vijf maanden overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van in totaal € 500,-.
Van het totale tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaar tegen het besluit van het Uwv afgerond vijf maanden geduurd. Vanaf de ontvangst van het beroepschrift door de rechtbank op 3 maart 2015 tot de datum van deze uitspraak zijn afgerond drie jaar en
elf maanden verstreken. De overschrijding van de redelijke termijn bij de bestuursrechter is vijf maanden. Daarmee heeft de Raad vastgesteld dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase is geschonden. De Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan appellante tot een bedrag van € 500,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 1.450,34;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie) tot vergoeding
van schade tot een bedrag van € 500,-.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van L.R. Carlier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2019.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) L.R. Carlier

RB