Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellanten, die vanaf 15 augustus 2004 bijstand ontvingen op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), hadden in 2008 een terugvordering van bijstandsuitkeringen ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht. Dit gebeurde omdat zij de inlichtingenverplichting hadden geschonden, wat leidde tot een terugvordering van € 30.839,46. In november 2015 vroegen de appellanten om kwijtschelding van het restant van deze vordering, maar dit verzoek werd afgewezen door het college, omdat zij niet voldeden aan de voorwaarden van het Debiteurenbeleid 2011.
De rechtbank verklaarde het beroep van de appellanten tegen deze afwijzing ongegrond. In hoger beroep voerden de appellanten aan dat zij wel aan de voorwaarden voldeden, maar de Raad oordeelde dat het college terecht had vastgesteld dat de appellanten niet minimaal de helft van de vordering hadden afgelost. De Raad benadrukte dat de appellanten niet konden aantonen dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.