ECLI:NL:CRVB:2019:3212
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en maatregelwaardig gedrag appellant
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn Wajong-uitkering. Appellant, geboren in 1995, ontving sinds 8 mei 2013 een Wajong-uitkering, maar zijn uitkering werd stopgezet per 1 juli 2014 vanwege het niet nakomen van verplichtingen in een re-integratietraject. Na een herstart van het traject werd de uitkering opnieuw toegekend, maar na een incident op de leerwerkplek in juni 2015 werd de uitkering per 1 augustus 2015 opnieuw stopgezet. Het Uwv legde een maatregel op in de vorm van een verlaging van de uitkering met 15% voor de periode van 1 augustus tot en met 30 november 2015, omdat appellant herhaaldelijk zijn verplichtingen niet was nagekomen.
De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn maatregelwaardige gedrag hem niet kon worden verweten vanwege een gebrek aan introspectief vermogen, wat ook door een verzekeringsarts werd bevestigd. Het Uwv verdedigde de aangevallen uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant zijn verplichtingen had geschonden en dat er geen medische gegevens waren die het standpunt van de verzekeringsarts konden ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.