ECLI:NL:CRVB:2019:3173
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische grondslag van een WIA-uitkering in hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 oktober 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellant, geboren in 1969, was werkzaam als slager en werd in oktober 2012 arbeidsongeschikt verklaard vanwege chronische veneuze insufficiëntie van het linker onderbeen. Na een aantal medische beoordelingen en rapporten, waaronder een van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, werd vastgesteld dat appellant beperkt was in zijn belastbaarheid, maar dat hij geschikt werd geacht voor bepaalde functies. Het Uwv weigerde appellant een uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen, wat leidde tot bezwaar en beroep. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, en appellant ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsarts. Appellant had geen nieuwe medische gegevens ingediend die de juistheid van de beperkingen in twijfel trokken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier.