ECLI:NL:CRVB:2019:3172
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake studiefinanciering en kosten in bezwaar
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, een studente uit Polen, tegen de beslissing van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de toekenning van studiefinanciering. De Centrale Raad van Beroep behandelt deze zaak, die samenhangt met 32 andere zaken, waarbij de rechtbank Den Haag eerder de toekenning van studiefinanciering had herzien. De minister had in 2016 de studiefinanciering voor de maanden november en december 2012 herzien en op nihil gesteld, omdat appellante niet als migrerend werknemer werd aangemerkt. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard en de minister veroordeeld in de kosten. Appellante heeft in hoger beroep enkel het oordeel over de kosten bestreden, stellende dat er geen sprake was van samenhangende zaken in de bezwaarfase.
De Raad oordeelt dat de werkzaamheden in de bezwaarfase nagenoeg identiek waren aan die in andere zaken, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad stelt vast dat de minister geen hoorzitting hoefde te houden, en dat de behandeling van de bezwaren gelijktijdig heeft plaatsgevonden. De Raad concludeert dat de kostenveroordeling van de rechtbank terecht was, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de kostenveroordeling wordt gehandhaafd.