Uitspraak
OVERWEGINGEN
Het Uwv heeft toepassing gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een WW-uitkering had aangevraagd na werkloosheid. Appellant had voorheen in België gewerkt en was daar ook woonachtig. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant niet in aanmerking kwam voor een WW-uitkering in Nederland, omdat hij niet als grensarbeider kon worden aangemerkt volgens Verordening (EG) nr. 883/2004. Appellant heeft meerdere verzoeken ingediend om het besluit van het Uwv te herzien, maar deze zijn afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een herbeoordeling rechtvaardigden.
De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Appellant stelde dat hij op de datum van aanvang van zijn werkloosheid al in Nederland woonachtig was, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen nieuw feit was. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en de proceskosten werden niet toegewezen.
De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van nieuwe feiten of omstandigheden bij een herzieningsverzoek en de strikte toepassing van de regels in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).