ECLI:NL:CRVB:2019:3141

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2019
Publicatiedatum
2 oktober 2019
Zaaknummer
17/8216 WAJONG-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de beoordeling van arbeidsongeschiktheid van appellant met autisme in het kader van de Wajong

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van appellant voor een Wajong-uitkering. Appellant, geboren in 1977, had in 2004 een aanvraag ingediend die was afgewezen, omdat er volgens het Uwv geen sprake was van ziekte of gebrek. In 2014 diende appellant opnieuw een aanvraag in, vergezeld van een diagnostiekbrief van het dr. Leo Kannerhuis, waarin autisme werd vastgesteld. Het Uwv weigerde echter opnieuw de aanvraag, met de motivatie dat er onvoldoende bewijs was voor arbeidsbeperkingen in de relevante periode. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant gegrond, maar handhaafde de rechtsgevolgen van het bestreden besluit. In hoger beroep heeft de Raad de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de autisme-diagnose als nieuw feit moet worden beschouwd. De Raad oordeelde dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom niet kon worden vastgesteld of appellant arbeidsbeperkingen had in de relevante periode. De Raad heeft het Uwv opgedragen om binnen zes weken het gebrek in het besluit van 2 juni 2015 te herstellen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

Uitspraak

17.8216 WAJONG-T

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 november 2017, 15/4308 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 2 oktober 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. Goettsch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft het Uwv nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Goettsch. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedag in] 1977, heeft op 20 juli 2004 een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Na een afwijzing bij besluit van 24 november 2004 heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 12 april 2005 die afwijzing gehandhaafd. Aan dat besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 april 2005 ten grondslag. Daarin is onder meer overwogen dat, omdat er geen sprake is van een duidelijke stoornis of gebrek, er ook geen reden is om beperkingen door ziekte te veronderstellen. Tegen het besluit van 12 april 2005 is geen beroep ingesteld.
1.2.
Appellant heeft op 9 september 2014 opnieuw Wajong-uitkering aangevraagd. Bij de aanvraag is een diagnostiekbrief van 8 september 2010 van het dr. Leo Kannerhuis gevoegd, onder meer opgesteld door psychiater W. van Tilburg, waarin geconcludeerd wordt dat er sprake is van een autistische stoornis en een chronische aanpassingsstoornis met angst. Bij besluit van 20 januari 2015 heeft het Uwv de nieuwe aanvraag afgewezen, omdat er geen of onvoldoende objectiveerbare beperkingen zijn vast te stellen op het zeventiende en achttiende jaar van appellant.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 2 juni 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 januari 2015 ongegrond verklaard. Aan dat besluit ligt een rapport van 1 juni 2015 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. In dat rapport is onder meer overwogen dat de onderzoeksresultaten van het dr. Leo Kannerhuis niet zonder meer kunnen worden geëxtrapoleerd naar 1994-1995 (zeventiende/achttiende jaar van appellant), en dat het een late Wajong-aanvraag betreft, waarbij onvoldoende informatie beschikbaar is om concreet en specifiek vast te kunnen stellen welke arbeidsbeperkingen destijds (1994-1995) aan de orde waren in termen van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
1.4.
Hangende de beroepsprocedure heeft het Uwv bij gewijzigde beslissing op bezwaar van 23 februari 2016 de motivering van het bestreden besluit gewijzigd. De aanvraag van appellant is beschouwd als een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarbij er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in dat artikel. Voor zover de aanvraag een verzoek betreft om uitkering voor de toekomst zijn er, ook met de thans bekend geworden autisme-diagnose, geen arbeidsbeperkingen vast te stellen.
1.5.
Bij brief van 25 april 2017, in samenhang met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 april 2017, heeft het Uwv zich nader op het standpunt gesteld dat de autisme-diagnose wel een nieuw feit is, maar dat de brief van het dr. Leo Kannerhuis onvoldoende informatie bevat om een FML op te stellen die betrekking heeft op de datum van [geboortedag in] 1994.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv in de beroepsfase voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de brief van het dr. Leo Kannerhuis onvoldoende informatie bevat om de belastbaarheid van appellant op [geboortedag in] 1994 en 52 weken daarna weer te geven in rubrieken en termen van een FML. Vaststaat dat appellant op [geboortedag in] 1994 leed aan een ziekte of gebrek, namelijk autisme. In de brief van het dr. Leo Kannerhuis wordt echter geen relatie gelegd tussen de diagnose, het hierop gebaseerde klachtenpatroon en de mogelijkheden van appellant om werk te verrichten. Ook uit de overige gedingstukken blijkt dit niet. Het Uwv heeft op goede gronden overwogen dat niet meer valt vast te stellen of appellant rond zijn zeventiende en achttiende verjaardag arbeidsbeperkingen had en zo ja, in welke mate.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat er wel degelijk voldoende informatie is om de arbeidsbeperkingen in de periode 1994-1995 vast te stellen. Daartoe is verwezen naar meerdere stukken, waaronder die inzake school-/leerproblemen in de jaren 90, en die inzake de in 1996 gestarte behandeling bij het Psychiatrisch Centrum [vestigingsplaats] .
3.2.
Het Uwv heeft gevraagd de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
In dit geding staat primair centraal de vraag of appellant op zijn zeventiende en achttiende verjaardag ten gevolge van ziekte of gebrek beperkingen ondervond voor het verrichten van arbeid, en zo ja, of deze beperkingen leidden tot een relevante mate van arbeidsongeschiktheid.
4.3.
Gelet op de brief van 25 april 2017 stelt het Uwv zich thans op het standpunt dat de door het dr. Leo Kannerhuis gestelde autisme-diagnose als nieuw feit dient te worden beschouwd. Met deze diagnose wordt een medische onderbouwing gegeven aan de problemen, die appellant reeds vele jaren ondervindt. Het in 2004 ingenomen standpunt dat er geen sprake is van ziekte of gebrek wordt derhalve niet gehandhaafd.
4.4.
Zowel de aanvraag van appellant uit 2004 als die uit 2014 dienen beschouwd te worden als een zogenaamde laattijdige aanvraag. Dit impliceert, overeenkomstig vaste rechtspraak van de Raad, dat, als onvoldoende gegevens over de gezondheidstoestand van appellant in het betreffende tijdvak beschikbaar zijn, deze omstandigheid voor risico van appellant komt. Dit op appellant rustende bewijsrisico ontslaat het Uwv niet van de verplichting om tot een medisch en arbeidskundig oordeel te komen op grond van de beschikbare gegevens, zo die gegevens daarvoor voldoende aanknopingspunten bieden. Daarbij is aanvaardbaar dat die vaststelling met minder dan de gebruikelijke zekerheid geschiedt en in dat geval kunnen resterende onzekerheden voor risico van appellant gebracht worden.
4.5.
Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat, ook met de nieuw gestelde diagnose, niet meer valt vast te stellen of appellant rond zijn zeventiende en achttiende verjaardag arbeidsbeperkingen had wordt niet onderschreven. Niet langer staat ter discussie dat bij appellant op zijn zeventiende en achttiende sprake was van autisme. Onder de gedingstukken bevinden zich een groot aantal rapporten van (para)medische aard, waaronder rapporten uit de jaren 90. Verwezen wordt naar de brieven van het PCA van 28 juni 1996, 4 juli 1997, 29 mei 1998, 19 mei 1999, en
3 maart 2000. Daarnaast zijn er brieven van GGZ [naam GGZ-instelling] van 17 november 2003,
25 oktober 2004, 23 maart 2009, en het psychologisch rapport van die instelling van 7 oktober 2002, waarin onder andere gesteld wordt dat appellant niet zelfstandig kan wonen. Ook het in januari 2008 door Aob Compaz uitgevoerde psychodiagnostisch onderzoek biedt aanknopingspunten voor het opstellen van een FML. Daarin wordt onder meer gesteld dat appellant is aangewezen op een gestructureerde werkomgeving, een afgebakend takenpakket, een stimulerende begeleiding, een stressarme werkomgeving en concrete aanwijzingen. Gelet op al deze stukken kon het Uwv ter afwijzing van de aanvraag niet volstaan met de motivering dat de beperkingen en de eventuele (mate van) arbeidsongeschiktheid niet meer zijn vast te stellen.
4.6.
Uit overwegingen 4.4 en 4.5 volgt dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, zodat het besluit niet in stand kan blijven wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het Uwv zal een aanvullende deugdelijk beargumenteerde en onderbouwde beoordeling van de aanvraag van appellant moeten verrichten, waarbij een FML wordt opgesteld en zonodig een arbeidskundig onderzoek wordt gedaan. De Raad ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:51d van de Awb het Uwv op te dragen het gebrek in het besluit van 2 juni 2015 te herstellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

KS