In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor AOW-pensioen door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De appellant had bezwaar gemaakt tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn eerdere verzoeken om AOW-pensioen met ingang van zijn 65ste verjaardag. De Raad oordeelde dat de Svb niet in staat was om te beoordelen of de appellant onevenredig zwaar werd getroffen door de verhoging van de AOW-leeftijd, omdat de appellant geen relevante gegevens had overgelegd die zijn stelling onderbouwden. De Raad benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de appellant is om de benodigde informatie te verstrekken om zijn claim te onderbouwen. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, maar de Raad vernietigde deze uitspraak en verklaarde het beroep tegen het besluit van 26 januari 2017 niet-ontvankelijk, terwijl het beroep tegen het besluit van 12 april 2018 ongegrond werd verklaard. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een uitzondering te maken op de regels omtrent de AOW-leeftijd, zoals door de wetgever vastgesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor appellanten om voldoende bewijs te leveren bij hun aanvragen voor sociale zekerheidsuitkeringen.