ECLI:NL:CRVB:2019:3113

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
27 september 2019
Zaaknummer
17/7351 WIA-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de WGA-uitkering en vergoeding van kosten voor rapporten van Instituut Psychosofia

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-uitkering van appellant, die op 26 januari 2010 uitviel als productiemedewerker. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant een WGA-uitkering toe vanaf 24 januari 2012, maar beëindigde deze per 15 november 2015, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant ging in bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond en beëindigde de uitkering per 12 juni 2016. Appellant verzocht om vergoeding van kosten voor rapporten van Instituut Psychosofia, maar het Uwv weigerde dit.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarop appellant in hoger beroep ging. Hij voerde aan dat de rechtbank niet medisch deskundig was en dat zijn procesrecht was geschonden door het ontbreken van een onafhankelijke deskundige. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen schending was van het beginsel van 'equality of arms', omdat appellant voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt te onderbouwen met medische stukken. De Raad bevestigde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusie van het Uwv juist was.

De Raad oordeelde verder dat de kosten voor de rapporten van Instituut Psychosofia niet voor vergoeding in aanmerking komen, en dat de hoger beroepen van appellant niet slagen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17/7351 WIA-PV en 17/7352 WIA-PV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 oktober 2017, 16/4384 en 16/4791 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 12 september 2019
Zitting heeft: mr. I.M.J. Hilhorst-Hagen
Griffier: R.H. Koopman
Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1.
Appellant is op 26 januari 2010 uitgevallen voor zijn werkzaamheden als productiemedewerker. Het Uwv heeft appellant met ingang van 24 januari 2012 een
WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend.
1.2.
Het Uwv heeft bij besluit van 14 september 2015 de WGA-uitkering van appellant met ingang van 15 november 2015 beëindigd omdat hij met ingang van 15 september 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 16 juni 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 september 2015 gegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij bepaald dat appellant op 15 november 2015 34,18% arbeidsongeschikt is en dat appellants
WGA-uitkering met ingang van 12 juni 2016 wordt beëindigd, omdat rekening gehouden dient te worden met een nieuwe uitlooptermijn.
1.4.
Appellant heeft het Uwv bij brief van 23 juni 2016 verzocht om de kosten die zijn betaald aan Instituut Psychosofia te vergoeden. Het Uwv heeft bij brief van 12 juli 2016 geweigerd om deze kosten te vergoeden omdat dit geen kosten zijn die voor vergoeding in aanmerking komen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de brief van 12 juli 2016 aangemerkt als een besluit in aanvulling op het bestreden besluit en dit met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de beoordeling betrokken. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de aangevallen uitspraak in strijd is met het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 8 oktober 2015, ECLI:ECHR:2015:1008JUD007721212 (Korošec), en heeft er daarbij op gewezen dat de rechtbank niet medisch deskundig is. Daarbij heeft hij aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de verzekeringsartsen van het Uwv heeft gevolgd en dat zijn gebruik van medicatie is toegenomen. Voorts heeft appellant zich, onder verwijzing naar het arrest Gillissen van het EHRM van 15 maart 2016, no. 39966/09, ECLI:CE:ECHR:2016:0315JUD003996609 (Gillissen), op het standpunt gesteld dat de in bezwaar gemaakte kosten voor de rapporten van het Instituut Psychosofia ten onrechte niet vergoed zijn.
4.1.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat hij in deze procedure zonder benoeming van een onafhankelijke deskundige geen eerlijk proces krijgt. Uit het Korosec-arrest volgt niet dat het enkele feit dat rechters niet medisch deskundig zijn een reden is om aan te nemen dat er geen “equality of arms” is. Het gaat er om dat betrokkene voldoende ruimte heeft gehad tot betwisting van de medische bevindingen van de verzekeringsartsen, bijvoorbeeld door zelf medische stukken in te dienen. Als de betrokkene (medische) stukken in het geding brengt, moet de bestuursrechter beoordelen of deze stukken een redelijke mogelijkheid vormen voor betrokkene om de bestuursrechter van zijn standpunt te overtuigen. Appellant heeft in de bezwaarprocedure onder andere een uittreksel van de huisarts van 13 oktober 2015 met de belangrijkste gegevens van de afgelopen twee jaar ingebracht om zijn standpunt dat hij meer beperkingen heeft te onderbouwen. Uit de informatie van de huisarts blijkt onder andere dat appellant vanaf december 2013 een depressief gevoel heeft, in oktober 2014 nog klachten had aan zijn voet in verband met letsel in die maand en bepaalde medicatie gebruikte. De argumenten die door Instituut Psychosofia naar voren zijn gebracht in zogenoemde adstructies van 5 mei 2016 houden een samenvatting, dan wel weergave, in van (gedeeltes van) rapporten van het Uwv vanaf 2010, een beschrijving van de informatie van behandelend artsen/de huisarts en gebruikte medicatie met opmerkingen en conclusies van de directrice van Instituut Psychosofia. Appellant heeft niet geconcretiseerd dat hij belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Appellant heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om medische stukken in te dienen die naar hun aard geschikt zijn om twijfel te zaaien over het standpunt van het Uwv. Niet valt in te zien dat appellant zelf geen stukken had kunnen inbrengen, bijvoorbeeld van Indigo. Er zijn geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt. Daarbij wordt opgemerkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de in bezwaar opgevraagde informatie van de huisarts van 9 februari 2016 in zijn beoordeling heeft betrokken. Er is daarom geen sprake van schending van het beginsel van equality of arms en geen aanleiding om op die grond een deskundige in te schakelen. De rechtbank heeft daar terecht eveneens geen aanleiding toe gezien.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en tot een juiste conclusie heeft geleid. In de Functionele Mogelijkhedenlijst zijn beperkingen aangenomen wat betreft persoonlijk en sociaal functioneren. Daarbij is rekening gehouden met het medicatiegebruik van appellant doordat appellant beperkt is wat betreft persoonlijk risico. De medische informatie die in het dossier aanwezig is biedt geen aanknopingspunten voor de conclusie dat appellant meer beperkt is dan waar het Uwv van is uitgegaan.
4.3.
De kosten betreffende de rapporten van het Instituut Psychosofia komen naar vaste rechtspraak van de Raad niet voor vergoeding in aanmerking (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1785). Het arrest Gillissen heeft betrekking op het oproepen van getuigen en heeft geen betrekking op het vergoeden van proceskosten. De Raad heeft in de door de rechtbank in de aangevallen uitspraak genoemde uitspraak van
13 april 2019, ECLI:CRVB:2005:AT4323, overwogen dat een ieder medische argumenten kan aanvoeren en dat ook de directrice van Instituut Psychosofia argumenten mag aanvoeren. Daarmee kunnen de kosten die hiervoor gemaakt worden niet worden gelijkgesteld aan die voor een deskundige die een verslag heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Er wordt daarom geen aanleiding gezien om te oordelen dat het Uwv ten onrechte geen vergoeding voor deze rapporten heeft toegekend.
4.4.
De hoger beroepen slagen niet.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) R.H. Koopman (getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen

RB