Uitspraak
17.662 AOW
OVERWEGINGEN
BESLISSING
26 september 2019.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in België, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) die hem een AOW-pensioen had toegekend met een korting van 28% wegens veertien niet-verzekerde jaren. De korting was van toepassing op de periode van 14 september 2004 tot en met 18 december 2011, waarin de appellant niet als ingezetene van Nederland werd aangemerkt. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant onvoldoende had aangetoond dat hij in de relevante periode in Nederland woonde.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de appellant niet had bewezen dat hij in de periode van 14 september 2004 tot en met 7 maart 2007 een duurzame band met Nederland had. De appellant had zich op 14 september 2004 uitgeschreven uit de basisregistratie personen (brp) en had geen bewijs geleverd van zijn verblijf in Nederland na deze datum. De Raad benadrukte dat de Svb het begrip ingezetene op basis van feiten en omstandigheden moet vaststellen en dat de appellant niet had aangetoond dat zijn vertrek uit Nederland niet definitief was.
De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de appellant niet verzekerd was ingevolge de AOW gedurende de relevante periode. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.